ECLI:NL:RBDHA:2024:16028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/668485 JE RK 24-1168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 augustus 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige besproken. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden als gecertificeerde instelling, die verzoekt om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar. De minderjarige, geboren in 2007, verblijft momenteel bij Ipse de Bruggen en heeft geen contact meer met haar moeder, die overbelast lijkt en niet in staat is om voor haar te zorgen. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 20 augustus 2024 gehouden, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar wel correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat de huidige situatie en de afwezigheid van de moeder een negatieve impact hebben op de ontwikkeling van de minderjarige.

De kinderrechter oordeelt dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn vervuld. De minderjarige heeft positieve stappen gezet in haar ontwikkeling, maar de betrokkenheid van een jeugdbeschermer blijft noodzakelijk. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot de meerderjarigheid van de minderjarige, die in 2025 zal plaatsvinden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/668485 / JE RK 24-1168
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in ' [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats]

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- E. Arslan, een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door [naam] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij Ipse de Bruggen.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 augustus 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 24 augustus 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 augustus 2023 een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 24 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd. De afgelopen periode heeft de GI geprobeerd om de band en de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te herstellen en is gekeken naar de mogelijkheden om [de minderjarige] weer (deels) bij de moeder te plaatsen. De moeder blijft echter aangeven niet meer voor [de minderjarige] te kunnen zorgen en het lijkt erop dat de moeder overbelast is geraakt. De moeder wil niet meewerken aan de ondertoezichtstelling en denkt dat het beter is als ze uit haar gezag wordt gezet. De afwezigheid van de moeder is van invloed op de ontwikkeling en emotieregulatie van [de minderjarige] waardoor ze zich boos en onzeker kan voelen en vaak moe is. Dankzij de inzet van psychomotorische therapie lukt het [de minderjarige] steeds beter om haar emoties uit te spreken en haar grenzen aan te geven, maar de lichamelijke klachten door stress zijn nog steeds aanwezig. [de minderjarige] heeft wel goed contact met haar halfzus en tante moederszijde. De komende periode zal er verder ingezet worden op het versterken van de band met het netwerk en te kijken naar de mogelijkheden om bijvoorbeeld op vaste dagen naar de tante te gaan. Verder zal er diagnostisch onderzoek worden gedaan wat met name ziet op het IQ van [de minderjarige] en zal gekeken worden naar traumabehandeling. Ondanks dat de huidige groep niet volledig passend is doet [de minderjarige] het goed op de groep. De opvoedvisie is vastgesteld en een thuisplaatsing is niet meer aan de orde. Er zal verder worden ingezet op het toewerken naar zelfstandigheid en gekeken worden hoe het verblijf op de groep het beste kan worden ingevuld voor [de minderjarige] , mede gelet op haar naderende meerderjarigheid. [de minderjarige] heeft de moeder al lange tijd niet meer gezien, maar heeft nog wel contact met haar via Whatsapp wat soms ook lastig voor haar kan zijn. De moeder krijgt tot september de ruimte om haar gezag nog uit te voeren en te kijken welke rol (op afstand) de moeder kan en wil spelen. Daarna zal intern verder besproken worden of een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel aan de orde is. Wellicht kan een gezagsbeëindiging helpend zijn voor de moeder om zich meer te kunnen focussen op het contactherstel met [de minderjarige] . Gelet op het bovenstaande is het van belang dat de huidige maatregelen worden verlengd.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
4.2.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn als volgt. Sinds [de minderjarige] uit huis is geplaatst is er geen omgang geweest tussen [de minderjarige] en de moeder. Het is nog steeds onduidelijk waarom de moeder plots heeft aangegeven niet meer voor [de minderjarige] te kunnen zorgen en geen gezag meer te willen hebben, maar het lijkt erop dat de moeder overbelast is geraakt en kampt met persoonlijke problematiek. Deze uitspraken en gebeurtenissen zijn een flinke klap geweest voor [de minderjarige] en hebben een grote impact op haar. Er is sprake van veel onbegrip en onzekerheid bij [de minderjarige] en ze kan snel moe, verdrietig en boos zijn. [de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter toegelicht dat ze last heeft van een enorme knoop in haar hoofd door de situatie rondom haar moeder. Desondanks heeft [de minderjarige] positieve stappen weten te zetten en werkt ze hard aan zichzelf en haar toekomst. Ondanks de twijfels van [de minderjarige] of hulpverlening helpend zal zijn staat ze hier wel voor open. Ze heeft psychomotorische therapie gevolgd en stelt zich ook open voor verdere diagnostiek en psychologische begeleiding. Dat [de minderjarige] zich zo inzet en zich zo ontwikkelt is knap en daarvoor verdient ze een groot compliment. Het perspectief van [de minderjarige] is inmiddels bepaald en ligt niet meer bij de moeder. Het is van belang dat [de minderjarige] op dit moment bij Ipse de Bruggen kan blijven. De komende periode zal verder gekeken worden naar wat de beste (woon)optie is voor [de minderjarige] , mede gelet op haar naderende meerderjarigheid. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is nog nodig om regie te blijven voeren op de hulpverlening en de resultaten daarvan te monitoren. Ook zal gekeken moeten worden naar een (eventuele) vervolgplek voor [de minderjarige] . Verder is belangrijk dat wordt onderzocht welke rol de moeder nog kan en wil spelen in het leven van [de minderjarige] . De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlengen tot aan de meerderjarigheid van [de minderjarige] , te weten [geboortedag] 2025.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot [geboortedag] 2025;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot [geboortedag] 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 29 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.