ECLI:NL:RBDHA:2024:16002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/660920 / HA ZA 24-120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling huwelijkse goederengemeenschap en vorderingen uit eerdere rechterlijke uitspraken

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verdeling van hun huwelijkse goederengemeenschap na echtscheiding. De partijen waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in het verleden meerdere rechterlijke uitspraken gehad over de verdeling van hun bezittingen, waaronder onroerend goed en aandelen in een holding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan het [adres 1] aan [eiseres] is toebedeeld, onder de verplichting om [gedaagde] een bedrag van € 95.000 te betalen wegens overbedeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] zijn aandeel in de woning moet leveren aan [eiseres] en dat hij moet meewerken aan de ondertekening van de partiële akte van verdeling. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de achterstallige kinderalimentatie en andere verrekenposten tussen partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde] beoordeeld en heeft een uitvoerbaar bij voorraad verklaring gegeven voor het vonnis, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/660920 / HA ZA 24-120
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.G.A. van Stratum te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 januari 2024 met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 9;
  • de akte rectificatie van [gedaagde] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 14 tot en met 22;
  • het tussenvonnis van 29 mei 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte houdende vermeerdering van eis van [gedaagde] met producties 10 tot en met 15;
  • de akte wijziging van eis van [eiseres] met producties 23 tot en met 43; en
  • de akte overlegging producties 16 en 17 van [gedaagde] .
1.2.
Op 29 augustus 2024 is een mondelinge behandeling gehouden. De advocaten voornoemd, en namens [eiseres] tevens [naam] , hebben de zaak nader toegelicht aan de hand van pleitnotities die zich in het procesdossier bevinden. Partijen hebben vragen van de rechtbank beantwoord en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken en naar voren is gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Bij beschikking van 31 december 2014 heeft deze rechtbank op verzoek van [eiseres] de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 12 februari 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij beschikking van 27 augustus 2015, verbeterd bij beschikking van 5 november 2015, heeft deze rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vastgesteld. Tot de huwelijkse gemeenschap behoorde de voormalig echtelijke woning aan het [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning aan het [adres 1] ) en een woning aan de [adres 2] te [plaats 2] . Ten aanzien van de woningen heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“Partijen zijn het over eens dat de woning onder a [de woning aan het [adres 1] , rechtbank] wordt toegedeeld aan de vrouw en de woning onder b. [de woning aan de [adres 2] , rechtbank] aan de man. De partij aan wie de betreffende woning wordt toegedeeld is gehouden om, na aftrek van de waarde van de (eventuele) op die woning rustende hypothecaire leningen, de helft van de (over)waarde aan de andere partij te vergoeden. De hypothecaire verplichtingen die op de woning aan het [adres 1] rusten, dienen te worden overgenomen door de vrouw die zich ervoor dient in te spannen dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank zal worden ontslagen.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woningen, zodat deze zullen moeten worden getaxeerd. (…) De taxateur zal de waarde van de woningen bindend vaststellen. (…) De datum van de taxatie zal worden gehanteerd als peildatum voor de waarde van de woningen.”
In het dictum is vervolgens bepaald:

Stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast: (…)
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1
de woning aan het [adres 1] te [plaats 1] , met de daaraan verbonden hypothecaire leningen, onder de verplichting om de helft van de na taxatie vast te stellen (over) waarde aan de man te vergoeden.
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoorde verder de onderneming [bedrijfsnaam 1] Holding International B.V. (hierna: de holding). De holding is enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] B.V. Over de ondernemingen heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“De vrouw heeft verzocht om toedeling van de ondernemingen aan de man, onder verrekening van de waarde, inclusief de vordering van [bedrijfsnaam 1] International B.V. op het Hoogheemraadschap. De man heeft ter terechtzitting verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt dat enkel in de gemeenschap valt de waarde van de aandelen in de ondernemingen voornoemd. Nu partijen echter reeds beiden de helft van deze aandelen houden, en daarmee reeds een gelijk aandeel in de waarde hebben, hebben zij geen belang bij een verdeling van dit vermogensbestanddeel.”
2.4.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 27 augustus 2015, en [eiseres] incidenteel hoger beroep. In het oordeel van de rechtbank over de woning aan het [adres 1] en de holding hebben beide partijen berust. Bij beschikking van 27 juli 2016 heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank, met betrekking tot een aantal andere geschilpunten, deels vernietigd.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 4 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op vordering van [gedaagde] partijen veroordeeld om over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris verbonden aan het kantoor van J.A. Blokhuis te IJsselstein. Voor het geval partijen weigerachtig zouden zijn om aan de verdeling mee te werken heeft de voorzieningenrechter onzijdige personen benoemd.
2.6.
De woning aan het [adres 1] is blijkens een taxatierapport van 19 september 2018 op 10 september 2018 door [makelaar] B.V. te [vestigingsplaats] getaxeerd op € 320.000.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 4 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] in conventie veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan verkoop en levering van de woning aan het [adres 1] aan een derde, zulks onder de voorwaarde dat het aandeel van [gedaagde] in de overwaarde van de woning aan het [adres 1] uit die verkoopopbrengst kan worden voldaan, waarbij de overwaarde van de woning aan het [adres 1] (opbrengst minus hypotheekschuld, kosten makelaar en kosten notaris) door de notaris in depot wordt gehouden totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de uitbetaling, dan wel daarover een (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) rechterlijke beslissing is gegeven. In reconventie heeft de voorzieningenrechter partijen bevolen medewerking te verlenen aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris, mr. F. Kroes te Alphen aan de Rijn. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onzijdige personen benoemd voor het geval een dan wel beide partijen weigert/weigeren aan de verdeling mee te werken.
2.8.
Bij e-mail van 24 april 2024 heeft de advocaat van [eiseres] onder meer als volgt aan de advocaat van [gedaagde] bericht:
“Inmiddels is de situatie gewijzigd en wenst cliënte de toedeling van de woning aan het [adres 1] te [plaats 1] aan haar te effectueren conform de beschikking van rechtbank Den Haag d.d. 27 augustus 2015, waarbij € 95.000 aan uw cliënt dient te worden betaald wegens overbedeling. Cliënte heeft de financiering rond en alle stukken liggen klaar bij notaris Blok te Gouda voor de toedeling van [adres 1] aan cliënte. Voorts heeft cliënte vandaag een overbetekening ontvangen, waaruit blijkt dat de belastingdienst [in verband met een openstaande aanslag erfbelasting 2012, rechtbank] executoriaal beslag heeft gelegd op het aandeel van uw cliënt van dit onroerend goed. Derhalve dient thans de toedeling van [adres 1] aan cliënte met spoed te worden afgehandeld”
2.9.
In reactie op de e-mail van 24 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] bij e-mail van 25 april 2024 onder meer als volgt aan de advocaat van [eiseres] bericht:
“Het verbaast client dat uw cliënte, die op toevoegingsbasis procedeert, kennelijk in staat is om de woning én het overbedelingsbedrag te financieren met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. (…)
Als blijkt dat uw cliënte inderdaad in staat is om de woning over te nemen en er ontslag hoofdelijkheid zal plaatsvinden ziet client geen reden om zijn medewerking te onthouden onder de logische voorwaarde dat uw cliënte het bedrag van € 95.000,-- stort onder de notaris. Client dient wel de gelegenheid te worden geboden om rustig naar die akte te kijken. (…)
Client is geenszins bekend met een executoriaal beslag door de belastingdienst. Aan hem is geen exploot betekend. Ik ontvang dan ook graag en afschrift van dit stuk.”
2.10.
Bij e-mail van 26 april 2024 heeft de advocaat van [eiseres] onder meer als volgt aan de advocaat van [gedaagde] bericht:
“Bijgaand de concept akte van verdeling (partiële verdeling) met betrekking tot [adres 1] . (…)
Zoals u in de akte van verdeling kunt lezen, wordt de huidige hypotheekschuld helemaal afgelost bij de levering, derhalve is er geen noodzaak voor een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.”
2.11.
Bij e-mail van 3 mei 2024 heeft de advocaat van [eiseres] het door [eiseres] ontvangen exploot van overtekening executoriaal beslag aan de advocaat van [gedaagde] ter beschikking gesteld.
2.12.
[eiseres] heeft opnieuw een procedure in kort geding bij deze rechtbank aanhangig gemaakt waarin zij heeft gevorderd dat: (i) [gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om een akte van partiële verdeling te ondertekenen; (ii) de woning aan het [adres 1] wordt toebedeeld aan [eiseres] ; en (iii) [eiseres] uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 95.000 verschuldigd is aan [gedaagde] . De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 10 juni 2024 deze vordering afgewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] verooordeelt om binnen twee dagen na vonnis, dan wel een door de rechtbank te bepalen termijn, over te gaan tot ondertekening van de partiële akte van verdeling zoals overgelegd als productie 34, waarbij de woning aan het [adres 1] wordt toegedeeld en geleverd aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 10.000,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor elke dag dat [gedaagde] weigert hieraan te voldoen, tot een maximum van € 150.000,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag;
II. bepaalt dat het door [eiseres] aan [gedaagde] te betalen bedrag uit hoofde van de partiële akte van verdeling zoals bedoeld onder I., verminderd kan worden met het nog door Verploeg te betalen bedrag aan kinderalimentatie, zoals openstaand bij het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en daarmee kan worden verrekend, waarna het restant in depot zal worden gehouden en afgedragen aan de notaris die de rest van de verdeling zal effectueren zoals hierna gevorderd;
III. bepaalt dat – indien [gedaagde] 14 dagen na betekening van het vonnis nog niet heeft voldaan aan het onder I. gevorderde – dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte waaruit moet blijken de wilsverklaring van [gedaagde] dat hij zijn deel levert aan [eiseres] conform de partiële akte van verdeling zoals overgelegd als productie 34;
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis, mee te werken aan de effectuering van de reeds bepaalde verdeling conform het overzicht van [eiseres] waaruit, in het kort gezegd volgt welke vermogensbestanddelen aan welke partij zijn toebedeeld en dat [gedaagde] nog per saldo een bedrag van € 84.550,82 aan [eiseres] dient te betalen, door ondertekening van een (partiële) akte van verdeling terzake bij de door de rechtbank aan te wijzen notaris met betaling van het bedrag dat hij nog aan [eiseres] zou moeten betalen terzake van die verdeling – voor zover niet reeds in depot bij die notaris –, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor elke dag dat [gedaagde] weigert hieraan te voldoen, tot een maximum van € 150.000,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag;
V. bepaalt dat – indien [gedaagde] 45 dagen na betekening van het vonnis nog niet heeft
voldaan aan het onder IV. gevorderde – dit vonnis op de voet van het bepaalde in
artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte waaruit
moet blijken de wilsverklaring van [gedaagde] met betrekking tot de door de notaris
opgestelde (partiële) akte van verdeling zoals bedoeld onder IV;
VI. bepaalt dat een nog door [gedaagde] te betalen bedrag aan [eiseres] wegens kinderalimentatie eerst dient te worden afgetrokken /verrekend met enig aan [gedaagde]
toekomend bedrag wegens overbedeling;
VII. indien en voor zover de vordering tot (effectuering van de) toedeling van woning aan [eiseres] niet wordt toegewezen of niet op basis van de reeds bepaalde taxatiewaarde van € 320.000 uit 2018 (hetgeen is gehanteerd als peildatum voor de waardebepaling) wordt toegewezen, verzoekt [eiseres] uw rechtbank:
a. te bepalen dat voor alle aan [gedaagde] toebedeelde onroerende zaken deze opnieuw dienen te worden gewaardeerd per peildatum die gelijk is aan die voor de woning aan het [adres 1] , waarbij een onafhankelijke taxatie dient plaats te vinden op een wijze (volgens spoorboekje) zoals door de rechtbank bepaald, en dat de aan [eiseres] te betalen helft van de overwaarde (wegens overbedeling) dient te worden berekend op basis van die waarde (zonder eventuele hypotheken die erop zouden kunnen rusten of achterstallige lasten die nog betaald moeten worden);
b. te bepalen dat – voor zover [gedaagde] niet in staat is binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis de toebedeling aan hem te effectueren bij een notaris op basis van de hierboven onder randnummer VII a. bepaalde waarde – die betreffende onroerende goederen dienen te worden verkocht aan een derde via een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, waarbij partijen het advies dienen te volgen van die makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs; en de opbrengst (verkoopprijs minus verkoopkosten en kosten makelaar) bij helfte wordt verdeeld tussen partijen en er voor het deel dat [eiseres] toekomt geen rekening wordt gehouden met eventueel op die onroerende goederen rustende hypotheek of achterstallige lasten die nog betaald moeten worden;
c. te bepalen dat dit vonnis telkens in de plaats treedt van het deel van de verkoopopdracht, de koopakte en de notariële akte, waaruit moet blijken de wilsverklaring van [gedaagde] met betrekking tot respectievelijk de verkoopopdracht, de verkoop en de notariële levering aan de koper(s) zoals hierboven onder VII b. bedoeld, zodra twee weken zijn verstreken nadat [gedaagde] schriftelijk zijn medewerking hiervoor is gevraagd maar niet verkregen;
VIII. bepaalt dat primair alle 620 gewone aandelen en het ene prioriteitsaandeel van de holding worden toegedeeld aan [gedaagde] tegen een door de rechtbank aangewezen deskundige te bepalen waarde, onder de (ontbindende) voorwaarde dat de ING Bank verklaart geen verhaal te zullen zoeken bij [eiseres] en [gedaagde] zowel in privé als namens de holding. [eiseres] ter zake vrijwaart met betaling van de helft van de overwaarde aan [eiseres] , subsidiair dat alle aandelen worden verkocht aan een derde voor een bedrag minimaal gelijk aan de algehele aflossing van de hypothecaire leningen waarmee het onroerend goed van de holding is bezwaard en de opbrengst wordt gebruikt voor deze aflossing, en verdeling bij helfte voor het overige (meerdere), meer subsidiair de holding te ontbinden met benoeming van een onafhankelijke vereffenaar waarbij de onroerende goederen van de holding worden verkocht met aflossing van de daarop rustende hypotheken en verdeling van de resterende opbrengst bij helfte;
IX. indien en voor zover zou blijken dat [gedaagde] een regresrecht heeft op [eiseres] voor de aflossingen van de hypothecaire leningen die op het onroerend goed van de holding rusten, te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en voorts te bepalen dat de schade waar [gedaagde] als gevolg hiervan aansprakelijk is, gelijk is aan zijn regresvordering en daarmee wordt verrekend;
X. [gedaagde] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, alle bankafschriften te overleggen van de bankrekening(en) waarmee hij direct en/of indirect de betalingen heeft verricht aan de ING Bank of enig andere bank, ter aflossing of betaling terzake enig schuld waarvoor hij meent een regresrecht te hebben op [eiseres] , over alle jaren waarin hij die betalingen zou hebben gedaan waarvan hij regres wenst te nemen op [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 500,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor elke afschrift en elke dag dat [gedaagde] weigert te overleggen, tot een maximum van € 150.000,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag;
XI. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, alsook de nakosten, zowel in conventie als reconventie.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
1. bepaalt dat [eiseres] – binnen één week na betekening van het vonnis –
schriftelijk via haar advocaat drie makelaars dient aan te wijzen waarvan [gedaagde] er één kiest, bij gebreke waarvan het [gedaagde] vrij staat om zélf een makelaar aan te wijzen;
2. bepaalt dat [eiseres] haar medewerking dient te verlenen aan het verstrekken van de
volgende opdracht aan de gekozen makelaar:
Geachte heer/mevrouw,
Partijen verstrekken aan u een opdracht tot het verrichten van een NWWI gevalideerde
taxatie met betrekking tot de woning aan het [adres 1] te [plaats 1] , welke taxatie
op een zo kort mogelijke termijn doch uiterlijk binnen één maand na heden dient te zijn
uitgevoerd. Het doel van de taxatie is het verkrijgen van inzicht in de waarde in het
economisch verkeer per datum taxatie in verband met een verdeling van de woning in het
kader van een echtscheiding. De taxatie dient plaats te vinden buiten aanwezigheid van
beide partijen en de communicatie dient uitsluitend te verlopen in transparantie (dat wil
zeggen met beide advocaten gelijktijdig) via de wederzijdse betrokken advocaten. Partijen
zullen ieder de helft van uw nota voldoen.;
3. bepaalt dat [gedaagde] binnen één maand na ontvangst van het NWWI gevalideerd
taxatierapport dient aan te geven a) of hij de woning aan het [adres 1] tegen de getaxeerde waarde wenst over te nemen en b) of hij in staat is om [eiseres] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor hypothecaire geldlening;
4. bepaalt dat – indien hij de woning aan het [adres 1] tegen de getaxeerde waarde wil en kan overnemen (zie hierover onder 3) – de woning wordt toebedeeld aan [gedaagde] tegen de waarde die volgt uit het hiervoor bedoelde taxatierapport onder de verplichting om de helft van de overwaarde aan [eiseres] te voldoen en onder de verplichting om [eiseres] gelijktijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheekschuld alsmede te bepalen dat de levering dient plaats te vinden binnen drie maanden na ontvangst van het taxatierapport bij gebreke waarvan de woning op de wijze zoals hierna te noemen onder het kopje “subsidiair” dient te worden verkocht;
5. [gedaagde] machtigt, voor het geval [eiseres] niet meewerkt aan het bepaalde onder 2,
om mede namens [eiseres] opdracht te verstrekken aan de makelaar zoals genoemd
onder 2;
6. bepaalt dat [eiseres] – uiterlijk twee weken voor de hiervoor onder 4 genoemde
datum van levering – de woning aan het [adres 1] leeg, bezemschoon en schadevrij (ten opzichte van het moment van taxatie) dient op te leveren, te bepalen dat partijen dat moment van inspectie dienen te verrichten ten overstaan van de hiervoor onder 2 genoemde makelaar
of een van diens medewerkers;
7. [gedaagde] machtigt, voor het geval de makelaar zou constateren dat [eiseres] de
woning niet op de hiervoor onder 6 omschreven wijze zou opleveren, om namens [eiseres] opdracht te verstrekken teneinde te bewerkstelligen dat de woning aan het [adres 1] – op kosten van [eiseres] – leeg en bezemschoon wordt opgeleverd en dat eventuele schade die ontstaan is tussen het moment van taxatie en het moment van oplevering – op kosten van [eiseres] – wordt hersteld;
8. bepaalt dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de voor de
eigendomsoverdracht en levering van de woning aan het [adres 1] noodzakelijke wilsverklaring en/of handtekening van [eiseres] , als zij niet vrijwillig medewerking verleent aan de levering van haar onverdeeld aandeel in de woning aan [gedaagde] op eerste afroep van de transporterende notaris;
althans subsidiair, namelijk voor het geval de rechtbank de ofwel de primaire vordering
zou afwijzen of [gedaagde] de woning aan het [adres 1] niet tegen de getaxeerde waarde wil of kan overnemen, (zie hiervoor onder 3):
1. [eiseres] veroordeelt om – bij toewijzing van de primaire vordering doch wanneer [gedaagde] de vragen onder 3a en b negatief zou beantwoorden: binnen één week na die datum dan wel bij afwijzing van de primaire vordering: binnen één week na betekening van het vonnis – haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht ter verkoop van de woning aan het [adres 1] , waarbij de keuze van de makelaar zal wordenbepaald op de wijze zoals hiervoor vermeld onder de primaire vordering I.1;
2. [eiseres] veroordeelt tot het onvoorwaardelijk opvolgen van schriftelijke aanwijzingen
van de makelaar ter zake het verkoopklaar maken van de woning aan het [adres 1] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] na betekening van het vonnis hieraan niet haar medewerking verleent;
3. [eiseres] veroordeelt haar medewerking te verlenen aan verkoop van in die
zin dat zij – op eerste verzoek – toegang verschaft aan de makelaar en geïnteresseerden,
zulks op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte daarvan dat de
vrouw na betekening van het vonnis hieraan niet haar medewerking verleent;
4. [eiseres] veroordeelt mee te werken aan het opstellen en ondertekenen van een
verkoopovereenkomst met betrekking tot de woning aan het [adres 1] tegen een door de makelaar reëel geachte verkoopprijs, zulks op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] na betekening van het vonnis hieraan niet haar medewerking verleent;
5. [eiseres] veroordeelt haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan het [adres 1] aan een koper en te bepalen dat bij gebreke van een vrijwillige medewerking door [eiseres] het door rechtbank in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde notariële akte waarvoor toestemming van [eiseres] is vereist, een en ander op grond van artikel 3:300 lid 2 jo 3:301 BW;
6. te gelasten dat de overwaarde (verkoopopbrengst, minus hypothecaire restschuld, minus
de kosten van de makelaar en notaris) tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld;
II. [eiseres] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde] te voldoen een bedrag groot € 56.272,49 in het kader van het regresrecht voor de
aflossing van de schuld aan de ING Bank, althans een zodanig bedrag als uw rechtbank
juist acht, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag
van de algehele voldoening;
III. [eiseres] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde] te voldoen een bedrag groot € 1.573,13 in het kader van het regresrecht voor de
betaling van De Goudse, althans een zodanig bedrag als uw rechtbank juist acht, te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag van de
algehele voldoening;
IV. [eiseres] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de
man te voldoen een bedrag groot € 2.893,37, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf veertien dagen na heden tot de dag van de algehele voldoening;
V. [eiseres] veroordeelt in de kosten van deze procedure in reconventie, inclusief de
nakosten, en – voor het geval de (na)kosten niet binnen veertien dagen na vonnis worden
voldaan – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf
bedoelde termijn voor voldoening.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 februari 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het is partijen over de jaren echter niet gelukt om uit onverdeeldheid te geraken. De onderwerpen die partijen thans nog verdeeld houden zijn (i) hoe de woning aan het [plaats 1] dient te worden verdeeld, (ii) welke vorderingen partijen hebben uit de door de rechtbank en hof vastgestelde verdeling, en (iii) of [eiseres] nog de verdeling kan vorderen van de aandelen van de holding.
[eiseres] heeft belang bij haar vorderingen
4.2.
Het meest verstrekkende standpunt van [gedaagde] is dat [eiseres] geen belang heeft bij een veroordeling van [gedaagde] tot het meewerken aan de verdeling. Het vonnis in kort geding van 4 september 2017 en 4 augustus 2023 verplichten partijen volgens [gedaagde] reeds daartoe. Voor zover één van de partijen aan de verdeling geen medewerking verleent, kan op grond van de voornoemde vonnissen een onzijdig persoon worden benoemd. Een veroordeling van de rechtbank voegt daarom niets toe aan de mogelijkheden die partijen al hebben om tot een verdeling te komen. De rechtbank verwerpt dit betoog. Partijen verschillen van inzicht over de vraag hoe de woning aan het [adres 1] dient te worden verdeeld, en welke verrekenposten partijen in het kader van de financiële afwikkeling van de echtscheiding nog op elkaar hebben. Het is aan de rechtbank, en niet aan een onzijdig persoon, om te bepalen wat tussen partijen rechtens is. Nu daarover tussen partijen een geschil bestaat, heeft [eiseres] reeds om deze reden voldoende belang bij haar vorderingen.
Bezwaar eisvermeerdering [eiseres]
4.3.
[eiseres] heeft bij een op de rechtbank op 19 augustus 2024 binnengekomen akte haar eis gewijzigd en de gronden van haar eis aangevuld. Volgens [gedaagde] behelst de eiswijziging 11 grotendeels nieuwe vorderingen, en was bij [eiseres] bekend dat de advocaat van [gedaagde] tot 26 augustus 2024, enkele dagen voor de mondelinge behandeling, op vakantie zou zijn. Het kan van [gedaagde] in deze omstandigheden niet verwacht worden dat hij op de mondelinge behandeling op alle vorderingen gemotiveerd verweer voert. [gedaagde] heeft daarom verzocht om na de mondelinge behandeling in de gelegenheid te worden gesteld om nog een schriftelijke conclusie te nemen. De rechtbank ziet daartoe om de navolgende redenen geen aanleiding.
4.4.
[eiseres] heeft in de dagvaarding reeds gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in de woning aan het [adres 1] tegen betaling van een bedrag van € 95.000. Daarnaast heeft [eiseres] in de dagvaarding ook al aan de rechtbank gevraagd om een beslissing te nemen over de verrekenposten die partijen verdeeld houden. Het gewijzigde petitum vormt hier een nadere uitwerking van. Van 11 grotendeels nieuwe vorderingen is dus geen sprake. [eiseres] stelt weliswaar enkele nieuwe vorderingen op [gedaagde] te hebben, zoals de vordering wegens achterstallige kinderalimentatie, maar deze vorderingen zijn van beperkte omvang, en maken niet dat [gedaagde] onredelijk in zijn verweer wordt beperkt. De rechtbank heeft bovendien op 2 augustus 2024 een bericht van (de advocaat van) [eiseres] ontvangen waaruit kan worden afgeleid dat tussen advocaten over een eiswijziging is gesproken. De rechtbank heeft naar aanleiding van dit bericht aan partijen op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 een spreektijd van 15 minuten toegestaan, zodat de advocaat van [gedaagde] rekening met een eiswijziging had kunnen en moeten houden. Dat de advocaat van [gedaagde] kort voor de mondelinge behandeling is teruggekomen van een vakantie, en slechts een paar dagen heeft gehad om zich voor te bereiden op de mondelinge behandeling, behoort in die omstandigheden voor rekening van [gedaagde] te blijven.
Is de woning aan het [adres 1] reeds verdeeld?
4.5.
De rechtbank heeft in de beschikking van 27 augustus 2015 de woning aan het [adres 1] toegedeeld aan [eiseres] , met de daaraan verbonden hypothecaire leningen, onder de verplichting om de helft van de na taxatie vast te stellen overwaarde aan [gedaagde] te vergoeden. Uit het lichaam van de beschikking kan verder worden afgeleid dat als peildatum voor de waarde van de woning aan het [adres 1] wordt gehanteerd de datum van de taxatie. Het is tussen partijen niet in geschil dat de woning aan het [adres 1] op 10 september 2018 is getaxeerd op een bedrag van € 320.000, en dat [eiseres] op grond van deze waardebepaling een bedrag van € 95.000 aan [gedaagde] zou dienen te betalen.
4.6.
[eiseres] stelt, in het kort gezegd, dat [gedaagde] op grond van de beschikking van 27 augustus 2015 gehouden is om zijn aandeel in de woning aan het [adres 1] tegen betaling van een bedrag van € 95.000 aan [eiseres] te leveren. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] niets gedaan om toebedeling van de woning aan het [adres 1] conform de beschikking te realiseren. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de voorwaarden waaronder de woning aan het [adres 1] in 2015 aan haar is toebedeeld. Volgens Verploeg moet de woning aan het [adres 1] daarom opnieuw worden verdeeld. Zelfs al zou de woning aan het [adres 1] op grond van de beschikking van 27 augustus 2015 reeds zijn verdeeld, dan geldt dat de rechtbank in die beschikking voor ogen heeft gehad om de waarde van de woning aan het [adres 1] gelijkelijk tussen partijen te verdelen. De waarde van de woning aan het [adres 1] is sinds 2018 substantieel gestegen. Partijen zijn nog altijd voor gelijke helften eigenaar van de woning aan het [adres 1] . Als [gedaagde] gehouden zou zijn om zijn aandeel in de woning aan het [adres 1] te leveren tegen de taxatiewaarde in 2018, dan loopt [gedaagde] de sinds 2018 ontstane waardestijging mis, en zou deze alleen maar ten gunste komen van [eiseres] . Het ligt niet voor de hand dat de rechtbank dit heeft beoogd.
4.7.
De uitleg van een rechterlijk vonnis dient plaats te vinden met overeenkomstige toepassing van de zogenoemde cao-norm (zie HR 17 en 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1993 ZC1059 en ZC1072). Dit betekent dat het vonnis naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd aldus dat de bewoordingen van het vonnis, gelezen in het licht van de gehele tekst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Bij de uitleg van bepaalde passages of overwegingen kunnen ook elders in het vonnis gebruikte formuleringen van belang zijn en is de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden, mede van belang. De rechter dient voorts het dictum van het vonnis uit te leggen in het licht van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen.
4.8.
Het dictum van de beschikking van 27 augustus 2015 laat geen andere uitleg toe dan dat de wijze van verdeling van de woning aan het [adres 1] onherroepelijk is vastgesteld. De woning aan het [adres 1] is toebedeeld aan [eiseres] onder de verplichting om de helft van de na taxatie vast stellen overwaarde aan [gedaagde] te vergoeden. Reeds om deze reden faalt het betoog van [gedaagde] dat sprake is van een voorwaardelijke toedeling van de woning aan het [adres 1] aan [eiseres] . Dat de verdeling feitelijk nog niet is geëffectueerd, betekent niet dat de tussen partijen vastgestelde verdeling is komen te vervallen. [eiseres] kan dus ook nog steeds in rechte vorderen dat [gedaagde] wordt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de door de rechtbank in de beschikking vastgestelde verdeling. In het lichaam van de beschikking is verder nadrukkelijk overwogen dat “
de datum van de taxatie zal worden gehanteerd als de peildatum voor de waarde van de woningen”. De rechtbank is in dit licht van oordeel dat de bewoordingen van de beschikking geen andere uitleg toelaten dan dat de peildatum van de waarde van de woning aan het [adres 1] 10 september 2018 is.
4.9.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat [gedaagde] op grond van de beschikking van 27 augustus 2015 gehouden is om zijn aandeel in de woning aan het [adres 1] tegen betaling van een bedrag van € 95.000 aan [eiseres] te leveren.
Het beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt
4.10.
[gedaagde] heeft verder betoogd dat de tenuitvoerlegging van de beschikking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de waarde van de woning aan het [plaats 1] sinds 2018 explosief is gestegen. Het zou onredelijk zijn als alleen [eiseres] zou profiteren van deze waardestijging, terwijl [gedaagde] niet over zijn aandeel in de overwaarde van de woning aan het [adres 1] heeft kunnen beschikken.
4.11.
Op grond van artikel 6:2 lid 2 BW is een tussen schuldeiser en schuldenaar krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid in acht moet nemen. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden leiden er om de navolgende redenen niet toe dat de vordering tot nakoming van de beschikking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.12.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de woning aan het [adres 1] is toebedeeld aan [eiseres] , en de woning aan de [adres 2] aan [gedaagde] . Tegenover de mogelijke waardestijging van de woning aan het [adres 1] staat dus de mogelijke waardestijging van de woning aan de [adres 2] . In die zin is de beschikking in evenwicht. Dat de woning aan de [adres 2] feitelijk een bedrijfspand is, en dat de gemeente [plaats 3] sinds kort de bewoning van het pand niet meer gedoogt, en de waarde van het pand daardoor fors is gekelderd, dient naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing te blijven. Als de verdeling in 2018 daadwerkelijk zou zijn geëffectueerd, zou de waardeontwikkeling van de woning aan het [adres 1] immers ook voor rekening zijn gekomen van [eiseres] , en de waardeontwikkeling van het bedrijfspand/de woning aan de [adres 2] voor rekening van [gedaagde] . In die zin is [gedaagde] door het uitstel van de feitelijke verdeling dan ook niet benadeeld. [gedaagde] heeft weliswaar sinds 2018 niet vrijelijk over zijn aandeel in de overwaarde van de woning aan het [adres 1] kunnen beschikken, maar dit geldt ook voor het aandeel van [eiseres] in de overwaarde van de woning aan de [adres 2] . Het aandeel van de overwaarde die partijen hebben in de woning die aan de andere partij is toebedeeld, respectievelijk € 95.000 en € 73.600, zijn van een vergelijkbare omvang. Ook in die zin is [gedaagde] door het uitstel van de feitelijke verdeling niet benadeeld. In het licht van het voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die een geslaagd beroep op artikel 6:2 lid 2 BW kunnen dragen.
[gedaagde] moet zijn aandeel aan [eiseres] leveren
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] op grond van de beschikking van 27 augustus 2015 gehouden is om zijn aandeel in de woning aan het [adres 1] tegen betaling van een bedrag van € 95.000 aan [eiseres] te leveren. Volgens [gedaagde] kan hij niet worden gehouden tot het ondertekenen van de als productie 34 door [eiseres] overgelegde partiële akte van verdeling, omdat daarin een bepaling staat opgenomen die er op neer komt dat (i) de deelgenoten elkaar ter zake van de verdeling van de onverdeeldheid volledige kwijting en decharge verlenen en (ii) een beroep op dwaling omtrent de waarde van de woning aan het [adres 1] wordt uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit standpunt om de navolgende redenen.
4.14.
In een partiële verdeling akte van verdeling wordt de verdeling van één of meerdere vermogensbestanddelen definitief afgewikkeld. Het is dan ook niet ongebruikelijk dat partijen ter zake van dit vermogensbestanddeel elkaar in de akte van verdeling finale kwijting verlenen. [gedaagde] heeft ook niet toegelicht welke vermeende vordering op [eiseres] hij nog beoogt te handhaven. [gedaagde] wordt door deze bepaling dus niet onredelijk in zijn belangen geschaad. Hetzelfde geldt voor het uitsluiten van het beroep op dwaling over de waarde van de woning aan het [adres 1] . Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aan het [adres 1] op 10 september 2018 is getaxeerd op een bedrag van € 320.000. [gedaagde] heeft, ook na vragen van de rechtbank op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024, niet duidelijk kunnen maken welk belang hij er bij heeft dat deze bepaling uit de partiële akte van verdeling wordt verwijderd.
4.15.
De rechtbank zal [gedaagde] dus veroordelen over te gaan tot ondertekening van de partiële akte van verdeling zoals overgelegd als productie 34 van [eiseres] . [eiseres] heeft op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 verklaard in dit verband geen aanspraak meer te willen maken op dwangsommen, en dit gedeelte van de vordering in te trekken. De rechtbank begrijpt de resterende vorderingen van [eiseres] aldus dat, indien [gedaagde] weigert de partiële akte van ondertekening te ondertekenen, dit vonnis in de plaats moet komen van zijn medewerking. De rechtbank zal daarom bepalen dat indien [gedaagde] binnen 14 dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend nog niet tot ondertekening van de partiële akte van verdeling is overgegaan, dit vonnis in de plaats treedt van het gedeelte van de partiële akte waaruit de vereiste toestemming en/of wilsverklaring van [gedaagde] dient te blijken, in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW.
Achterstallige kinderalimenatie en depot bij de notaris
4.16.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] op dit moment een achterstand heeft bij het betalen van kinderalimentatie van € 15.585,57. [eiseres] heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat dit bedrag in mindering mag worden gebracht op het bedrag dat [eiseres] aan [gedaagde] wegens overbedeling dient te betalen, waarna het restant van het bedrag van € 95.000 door de notaris in depot zal worden gehouden totdat de verdeling van de huwelijkse gemeenschap is voltooid. Op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 heeft [gedaagde] toegelicht dat hij in financieel zwaar weer verkeert, dat hij om die reden de kinderalimentatie niet kan betalen, en voornemens is om een verzoek te doen om de kinderalimentatieverplichting met terugwerkende kracht naar beneden bij stellen. Dit doet er echter niet aan af dat er op dit moment een achterstand bestaat. [gedaagde] heeft ten slotte nog betoogd dat met een vordering uit hoofde van kinderalimentatie niet kan worden verrekend, maar dit geldt niet als de aanspraak op kinderalimentatie wordt weggestreept tegen een verplichting van de ontvanger van alimentatie om een bedrag aan de alimentatieplichtige te betalen. Tegen het in depot houden van het restant van het bedrag heeft [gedaagde] geen zelfstandig verweer gevoerd. De rechtbank zal vordering II van [eiseres] daarom toewijzen.
Verrekenposten
4.17.
Partijen verschillen verder van inzicht over de afwikkeling van de door de rechtbank in de beschikking van 27 augustus 2015, en de door het hof in de beschikking in hoger beroep van 27 juli 2016, vastgestelde verdeling. [eiseres] stelt dat [gedaagde] per saldo nog een bedrag van € 84.550,82 aan [eiseres] dient te betalen. Volgens [gedaagde] klopt het overzicht van [eiseres] niet, en laat zij bovendien ten onrechte bepaalde posten buiten beschouwing. Per saldo heeft [gedaagde] , zo stelt hij, nog een bedrag van € 34.045,05 van [eiseres] tegoed.
4.18.
De rechtbank constateert dat partijen het er over eens zijn dat [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling dient te betalen een bedrag van € 73.600 (de woning aan de [adres 2] ), een bedrag van € 25.000 (het winkelpand in Spanje) en een bedrag van € 23.027,32 (het weiland [weiland] ). De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat [eiseres] een bedrag van € 95.000 aan [gedaagde] dient te betalen wegens overbedeling in verband met de woning aan het [adres 1] . Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat [eiseres] een bedrag van € 4.500 aan [gedaagde] moet betalen wegens overbedeling in verband met de auto. Over de overige verrekenposten overweegt de rechtbank als volgt.
Bankrekeningen
4.19.
De rechtbank heeft in de beschikking van 27 augustus 2015 de bankrekeningen verdeeld. Het is tussen partijen niet in geschil dat het totale saldo van de bankrekeningen op de peildatum € 29.362,78 bedroeg, en dat beide partijen gerechtigd waren tot de helft van dit saldo (€ 14.681,39). Volgens [eiseres] heeft zij nog een bedrag van € 2.054,47 tegoed van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft hij nog een bedrag van € 5.946,42 te vorderen van [eiseres] . Op de mondelinge behandeling hebben partijen toegelicht dat het verschil van inzicht neerkomt op de vraag (i) wat dient te gebeuren met de gezamenlijke rekening eindigend op * [rekeningnummer] en (ii) of rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 7.316,68 aan hypotheeklasten die [eiseres] na peildatum vanaf de bankrekeningen voor de woning aan het [adres 1] heeft betaald.
4.20.
Partijen zijn het er over eens dat het saldo op de bankrekening eindigend op * [rekeningnummer] op de peildatum € 1.128,37 bedroeg. [eiseres] heeft niet weersproken dat zij alleen de rekening in gebruik heeft gehad, na de peildatum een negatief saldo van € 784,04 is ontstaan, en dat [gedaagde] dit op 14 november 2015 heeft moeten aanvullen. Dit betekent dat [eiseres] gehouden is om een bedrag van € 1.348,22 (€ 1.128,37 / 2 + € 784,04) aan [gedaagde] te vergoeden.
4.21.
[eiseres] stelt dat zij een bedrag van € 7.316,68 aan hypotheeklasten voor de woning heeft betaald, maar dat deze op grond van de beschikking van de rechtbank van 19 februari 2014 voor rekening behoren te komen van [gedaagde] . De rechtbank verwerpt dit betoog. De rechtbank heeft in de beschikking van 19 februari 2014 als voorlopige voorziening bepaald dat [gedaagde] de volledige hypotheekrente van de woning aan het [plaats 1] dient te voldoen, nu [eiseres] gezien haar inkomen daar niet toe in staat is. Met dit oordeel heeft de rechtbank dus nog geen definitieve beslissing gegeven over de vraag wie de hypotheeklasten voor de woning aan het [plaats 1] dient te dragen. Vervolgens heeft de rechtbank in de beschikking van 27 augustus 2015 bepaald dat [eiseres] de kosten van de woning aan het [adres 1] voor haar rekening dient te nemen. [gedaagde] is dus niet gehouden om de door [eiseres] na peildatum betaalde hypotheeklasten aan haar te vergoeden.
4.22.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het standpunt van [gedaagde] volgt, en [eiseres] gehouden is om in verband met de verdeling van de bankrekeningen een bedrag van € 5.946,42 aan [gedaagde] te betalen.
Aanslag Belastingdienst
4.23.
De rechtbank heeft in de beschikking van 27 augustus 2015 overwogen dat belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode tot de peildatum partijen die bij helfte moeten verdelen en eventuele schulden (nabetalingen) bij helfte zullen moeten dragen. Volgens [gedaagde] heeft hij uit dien hoofde nog een bedrag van € 755 van [eiseres] te vorderen. Als productie 16 heeft hij een naheffingsaanslag over het fiscale jaar 2013 overgelegd. Nu dit niet nader door [eiseres] is weersproken, zal de rechtbank bepalen dat [eiseres] dit bedrag aan [gedaagde] dient te vergoeden.
Lijfrentepolissen
4.24.
De rechtbank heeft in de beschikking van 27 augustus 2015 de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 1] aan [eiseres] toebedeeld voor de door haar gestelde, en door [gedaagde] niet betwistte, waarde van € 5.040, onder de verplichting om een bedrag van € 2.520 aan [gedaagde] te vergoeden. De rechtbank heeft in de beschikking verder bepaald dat aan [gedaagde] wordt toebedeeld de polissen (i) Nationale Nederlanden met nummer [polisnummer 2] , (ii) Nationale Nederlanden met nummer [polisnummer 3] en (iii) Interpolis met nummer [polisnummer 4] , onder de verplichting om de helft van de contante waarde per peildatum van 20 januari 2014 aan [eiseres] te vergoeden. Het hof heeft deze verdeling in de beschikking in hoger beroep bekrachtigd.
4.25.
[eiseres] stelt dat zij in verband met de verdeling van kapitaalpolissen nog een bedrag van € 36.124,80 te vorderen heeft van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] in verband met de aan hem toebedeelde kapitaalpolissen een bedrag te vorderen van € 10.821. Bovendien heeft [gedaagde] nog een bedrag van € 2.520 van [eiseres] tegoed wegens een aan haar toebedeelde lijfrentepolis. Op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 hebben partijen toegelicht dat het verschil van inzicht neerkomt op de vraag of rekening moet worden gehouden met de afkoopwaarde, of de afkoopwaarde na latente belastingverplichtingen.
4.26.
[eiseres] heeft er op gewezen dat in de beschikking het woord “
contante waarde” is gebruikt. Dit brengt volgens [eiseres] met zich dat geen rekening dient te worden gehouden met de belasting die bij het uitkeren van de kapitaalpolissen verschuldigd zal zijn. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Het is bij de verdeling van kapitaalpolissen gebruikelijk dat rekening wordt gehouden met een latente belastingverplichting. De verschuldigde belasting zou anders, zonder dat daar enige rechtvaardiging voor bestaat, voor rekening van één van de (ex)echtgenoten komen. Het ligt niet voor de hand dat de rechtbank een dergelijk onaannemelijk rechtsgevolg heeft beoogd. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat het standpunt van [gedaagde] juist is, en dat er afgerekend dient te worden tegen de netto contante waarde. Dit betekent dat [gedaagde] in verband met de aan hem toebedeelde kapitaalpolissen een bedrag van € 10.821dient te betalen aan [eiseres] , en [eiseres] in verband met de aan haar toebedeelde kapitaalpolis een bedrag van € 2.520 aan [gedaagde] .
Regresvordering ING
4.27.
Het hof heeft in de beschikking in hoger beroep van 27 juli 2016 over de leningen van ING het volgende overwogen:

28. Vast is komen te staan dat partijen een geldlening van € 200.000,00 zijn aangegaan bij de ING Bank. Dit geld hebben zij vervolgens geleend aan de [bedrijfsnaam 1] Int. BV. Partijen hebben dientengevolge een vordering ter hoogte van € 200.000,- op die BV. (…) Het hof is van oordeel dat voormelde omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat de schuld aan ING Bank verknocht is. Wat betreft de vordering die partijen hebben op [bedrijfsnaam 1] Int. BV. is het hof van oordeel dat die evenmin verknocht is. De door de vrouw aangedragen feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om die verstrekkende conclusie met alle gevolgen vandien voor de verstrekker van de geleding (ING Bank) te kunnen trekken.
29. Het vorenstaande betekent wat betreft de geldlening aan de ING Bank, waarvan niet ter discussie staat dat die nog bestond op de peildatum, iedere van de (ex)echtgenoten de helft van die gemeenschapsschuld moet dragen (artikel 1:100 lid 1 BW). Voor zover één van partijen meer zou voldoen dan de helft van de gemeenschapsschulden heeft die partij een regresrecht jegens de andere partij.
4.28.
[gedaagde] stelt dat hij tot en met augustus 2024 in totaal aan rente en aflossing een bedrag heeft betaald van € 112.544,97. [eiseres] is gehouden om de helft van dit bedrag aan hem te betalen. Het meest verstrekkend verweer van [eiseres] is dat de holding de rente en aflossingen heeft betaald, en niet [gedaagde] in privé. Daaraan legt [eiseres] ten grondslag dat partijen bij de totstandkoming van de lening hebben afgesproken dat de holding de schuld aan ING zou voldoen als ware het haar eigen schuld. De holding kon de schuld om administratieve redenen echter niet rechtstreeks voldoen aan ING. De lening aan ING werd daarom terugbetaald vanaf een rekening die op naam stond van beide partijen, maar waarvan het saldo uitsluitend werd gevoed door de holding. [eiseres] heeft dit onderbouwd met de door haar als productie 38 overgelegde bankafschriften van de desbetreffende betaalrekening over de periode 2010-2014. Op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 heeft [gedaagde] toegelicht dat de holding op enig moment niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. [gedaagde] heeft daarom in privé de in die periode aan ING verschuldigde rente en aflossingen betaald. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] slechts inzage heeft gegeven in de afschrijvingen van de betaalrekening, en niet in de bijschrijvingen. Het valt voor de rechtbank, en [eiseres] , dus niet te controleren hoe het saldo op de betaalrekening is gevoed. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de werkwijze van partijen vóór 2015, [gedaagde] hierover meer duidelijkheid had moeten verschaffen. Daarbij komt dat [gedaagde] op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 heeft geweigerd om [eiseres] volledige inzage te geven in de rekeningafschriften van de betaalrekening over de periode vanaf 2015. Bij deze stand van zaken heeft [gedaagde] zijn stelling dat hij meer dan de helft van de gemeenschapsschuld heeft betaald onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering van [gedaagde] daarom afwijzen.
Factuur taxatie [weiland]
4.29.
[gedaagde] stelt dat hij de factuur van Kraats Makelaars- en taxatiekantoor in verband met de taxatie van het weiland heeft voorgeschoten. [eiseres] heeft weersproken dat de factuur door [gedaagde] is betaald. Als productie 39 heeft [eiseres] een
e-mailbericht van 14 maart 2024 overlegd waarin de taxateur verklaart geen betaling van [gedaagde] te hebben ontvangen. In reactie heeft [gedaagde] verklaard geen betalingsbewijs meer te hebben. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat hij de factuur daadwerkelijk heeft betaald. [eiseres] is daarom niet gehouden om de helft van de factuur aan [gedaagde] te vergoeden.
Letselschade uitkering en rekening mediator
4.30.
Het hof heeft in de beschikking van 27 juli 2016 bepaald dat [eiseres] in verband met een ontvangen letselschade-uitkering een bedrag van € 625 aan [gedaagde] dient te betalen en een bedrag van € 1.076,94 in verband met een rekening van een mediator. Volgens [eiseres] zijn deze vorderingen verjaard, maar de rechtbank gaat daar niet in mee. Artikel 3:324 lid 1 BW bepaalt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechtelijke uitspraak verjaart door verloop van 20 jaar na de aanvang van de dag volgende op de dag van de uitspraak. Verjaring van de vordering is dus niet aan de orde.
Eigenaarslasten woning aan het [adres 1] en de rekening van de Goudse
4.31.
De rechtbank heeft in de beschikking van 27 augustus 2015 bepaald dat [eiseres] de kosten van de woning aan het [adres 1] dient te betalen. Volgens [gedaagde] heeft hij in de periode 2014 tot en met 2017 een bedrag van € 2.893,37 aan eigenaarslasten betaald. [eiseres] dient dit bedrag aan hem te vergoeden. Daarnaast heeft [gedaagde] op 28 februari 2014 een rekening van de Goudse betaald die nog betrekking had op de huwelijkse periode. Deze schuld is bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap door de rechtbank in de beschikking van 27 augustus 2015 ten onrechte overgeslagen. [eiseres] is gehouden om de helft van de schuld aan [gedaagde] te vergoeden (€ 1.573,13). [eiseres] heeft zich op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 voor het eerst op het standpunt gesteld dat beide vorderingen zijn verjaard. [gedaagde] heeft vervolgens toegelicht dat beide vorderingen in de voorafgaande procedures uitgebreid aan de orde zijn geweest, en dat [gedaagde] ook in de correspondentie tussen advocaten op betaling van deze vorderingen heeft aangedrongen, zodat van verjaring geen sprake kan zijn. Dit is door (de advocaat van) [eiseres] bij gebrek aan wetenschap betwist. Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] het beroep op verjaring onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat dit gedeelte van de vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen.
Tussenconclusie
4.32.
Uit dit vonnis volgt dat [eiseres] van [gedaagde] nog te vorderen heeft:
i. woning [adres 2] € 73.600
ii. winkelpand Spanje € 25.000
iii. kapitaalpolissen € 10.821
iv. weiland € 23.027,32
v. kinderalimentatie € 15.585,57 +
totaal € 148.033,89
4.33.
Uit dit vonnis volgt verder dat [gedaagde] van [eiseres] te vorderen heeft:
i. woning [adres 1] € 95.000
ii. auto € 4.500
iii. kapitaalpolis € 2.520
iv. letselschadeuitkering € 625
v. rekening mediator € 1.076
vi. verdeling bankrekening € 5.946,42
vii. eigenaarslasten [adres 1] € 2.893,97
viii. belasting € 755
ix. rekening Goudse € 1.573,14 +totaal € 114.889,53
4.34.
[eiseres] heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de effectuering van de reeds bepaalde verdeling. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank de visie van [eiseres] op hetgeen de reeds bepaalde verdeling omvat niet op alle punten volgt. De rechtbank zal daarom bepalen dat [gedaagde] , als het mindere, zijn medewerking dient te verlenen aan de verdeling conform hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 4.33 en 4.34 heeft bepaald, voor zover die niet reeds is geëffectueerd. Dit betekent per saldo dat [gedaagde] nog een bedrag van € 33.899,36 (€ 148.033,89 - € 114.889,53) aan [eiseres] dient te betalen, en [eiseres] het conform rechtsoverweging 4.16 in depot staande bedrag kan terugontvangen. De rechtbank leidt uit hetgeen [gedaagde] op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 heeft toegelicht af dat hij niet in staat is om een bedrag van € 33.899,36 aan [eiseres] te voldoen. Partijen dienen daarom met elkaar in overleg te treden over de gevolgen van dit vonnis, en bijvoorbeeld te bezien of toedeling van het winkelpand in Spanje of het weiland aan [eiseres] alsnog tot de mogelijkheden behoort, zodat er per saldo een vordering van [gedaagde] op [eiseres] resteert, of dat [gedaagde] het restant van de vordering op een andere wijze kan financieren (zoals bijvoorbeeld een lening). Voor dit overleg is tijd nodig. De rechtbank acht het daarom onredelijk dat [gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking aan de verdeling te verlenen. Aan de andere kant moet aan de situatie van onverdeeldheid een einde komen, en heeft [eiseres] belang bij een financiële prikkel waarmee de medewerking van [gedaagde] zo nodig kan worden afgedwongen. De rechtbank zal daarom in goede justitie bepalen dat [gedaagde] binnen 6 maanden na de datum van dit vonnis zijn medewerking dient te verlenen aan het ondertekenen van een akte van verdeling bij notaris mr. M.C.E. Mulder te Gouda, met betaling van het bedrag dat [eiseres] nog per saldo van hem heeft te vorderen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 40.000. Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] er onvoldoende belang bij dat de rechtbank bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de bij het passeren van de akte noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] .
4.35.
[gedaagde] heeft gevorderd om [eiseres] in het dictum afzonderlijk te veroordelen tot het betalen van de eigenaarslasten van het [adres 1] en de helft van de rekening van de Goudse. [eiseres] heeft hiertegen geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat de rechtbank dit zal toewijzen zoals gevorderd.
De holding
4.36.
[eiseres] stelt dat de aandelen in de holding onverdeeld zijn gebleven, en derhalve nog verdeeld moeten worden. Partijen houden ieder de helft van de aandelen in de holding. De rechtbank heeft in de beschikking van 27 augustus 2015 overwogen dat enkel in de gemeenschap valt de waarde van de aandelen in de holding. Nu partijen reeds beiden de helft van de aandelen in de holding hielden, en daarmee reeds een gelijk aandeel in de waarde hebben, hebben zij geen belang bij een verdeling. Deze rechtbank begrijpt dat de vordering tot verdeling van de aandelen vervolgens in het dictum van de beschikking van 27 augustus 2015, als meer of anders gevorderd, is afgewezen.
4.37.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op het gezag van gewijsde de beschikking. De rechtbank heeft hierin geoordeeld dat de aandelen niet in de huwelijksgemeenschap vallen. De vordering van [eiseres] dat de aandelen alsnog op grond van artikel 3:185 BW moeten worden verdeeld, dient daarom te worden afgewezen. Volgens [eiseres] is de beschikking van de rechtbank om meerdere redenen niet juist. Zij wijst er op dat het hof in de beschikking van 27 juli 2016 in het kader van het geschil over de leningen heeft overwogen dat de aandelen nog onverdeeld zijn en tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren. De rechtbank overweegt dat deze overweging van het hof [eiseres] niet kan baten. Het is tussen partijen niet in geschil dat tegen de afwijzing van de vordering tot verdeling van de aandelen geen grief is gericht. De vraag of de aandelen in de huwelijksgemeenschap vielen, lag dus niet ter beoordeling aan het hof voor, en de overweging ten overvloede van het hof kan er niet toe leiden dat aan het oordeel van de rechtbank op dit punt geen gezag van gewijsde toekomt.
4.38.
Het beroep van [gedaagde] op het gezag van gewijsde van dit gedeelte van de beschikking slaagt aldus. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure tot uitgangspunt dient te nemen dat slechts in de gemeenschap valt de waarde van de aandelen. Reeds om deze reden kan de rechtbank de aandelen niet toedelen aan [gedaagde] , en dient de vordering van [eiseres] te worden afgewezen. [eiseres] heeft nog gevorderd dat de rechtbank de holding ontbindt en een onafhankelijk vereffenaar benoemt, maar [eiseres] heeft geen omstandigheden gesteld die een dergelijk verzoek kunnen dragen.
4.39.
De rechtbank begrijpt dat dit een onbevredigende uitkomst is. Op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 hebben beide partijen aangegeven de bestaande situatie te willen beëindigen. De rechtbank geeft [eiseres] daarom in overweging om op de in de statuten voorgeschreven wijze de aandelen te laten waarderen en aan te bieden aan [gedaagde] . Nu ook [gedaagde] het als onwenselijk beschouwt dat [eiseres] nog steeds aandeelhouder is, ligt het voor de hand dat [gedaagde] vervolgens de aandelen tegen de getaxeerde waarde van [eiseres] overneemt.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.40.
[gedaagde] heeft ten slotte verweer gevoerd tegen de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Hij voert daartoe aan dat [eiseres] mogelijk van plan is om – na levering aan haar – de woning aan het [adres 1] door te verkopen aan een derde. Mocht in een eventueel hoger beroep worden geoordeeld dat de woning aan het [adres 1] nog niet verdeeld is, en dus alsnog verdeeld moet worden, dan zal het feitelijk niet meer mogelijk zijn om het aandeel van [eiseres] aan [gedaagde] te leveren. Er dreigt aldus een onomkeerbare situatie te ontstaan. [eiseres] heeft toegelicht dat zij een groot belang bij heeft bij een spoedige effectuering van de verdeling van de huwelijkse gemeenschap. Het lukt partijen, ondanks jarenlang procederen, niet om uit de onverdeeldheid te komen. [eiseres] heeft behoefte aan rust, en wil daarom zo snel als mogelijk een punt achter dit geschil zetten. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] zijn vermoeden dat [eiseres] voornemens is om de woning aan het [adres 1] aan een derde te verkopen op geen enkele wijze concreet heeft gemaakt. Reeds om deze reden dient het belang van [eiseres] dat de verdeling eindelijk kan worden afgewikkeld zwaarder te wegen dan het belang van [gedaagde] bij het handhaven van de status quo. De rechtbank zal het vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
4.41.
Omdat partijen langdurig een affectieve relatie hebben gehad, zal de rechtbank de proceskosten in reconventie eveneens compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na datum van dit vonnis over te gaan tot ondertekening van de partiële akte van verdeling zoals overgelegd door [eiseres] als productie 34, waarbij het onroerend goed gelegen aan het adres [adres 1] te [postcode] [plaats 1] wordt toegedeeld en geleverd aan [eiseres] ;
5.2.
bepaalt dat het door [eiseres] aan [gedaagde] te betalen bedrag uit hoofde van de in rechtsoverweging 5.1 omschreven partiële akte van verdeling verminderd dient te worden met het nog door [gedaagde] te betalen bedrag aan kinderalimentatie van € 15.585,57, waarna het restant in depot zal worden gehouden en afgedragen aan de notaris die de rest van de verdeling zal effectueren;
5.3.
bepaalt dat indien [gedaagde] binnen 14 dagen na de datum van betekening van dit vonnis nog niet heeft voldaan aan de in rechtsoverweging 5.1 bepaalde veroordeling, dit vonnis in de plaats treedt van het gedeelte van de akte waaruit de vereiste toestemming en/of wilsverklaring van [gedaagde] dient te blijken, in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 6 maanden na de datum van dit vonnis een akte van verdeling te ondertekenen bij mr. M.C.E. Mulder, of een van haar kantoorgenoten, met betaling van het bedrag dat [eiseres] conform hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.34 heeft overwogen nog per saldo van [gedaagde] heeft te vorderen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag voor elke dag, of ieder gedeelte van een dag, dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 40.000;
In reconventie:
5.5.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.573,13, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.893,37, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 30 augustus 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
In conventie en in reconventie:
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen kosten voor deze procedure draagt;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.