ECLI:NL:RBDHA:2024:15979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/663613 / HA ZA 24-281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de boedel na echtscheiding met betrekking tot de woning en financiële verplichtingen

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024, betreft het een echtscheiding tussen partijen die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw heeft op 20 december 2019 een echtscheidingsverzoek ingediend, waarna de rechtbank op 19 oktober 2021 de echtscheiding heeft uitgesproken. De procedure omvatte een vordering van de vrouw tot verdeling van de boedel, met name de overwaarde van de woning die de man in 2003 heeft gekocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de overwaarde met de vrouw deelt. De man heeft in reconventie vorderingen ingediend met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke schulden en de inboedel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schulden en dat de inboedel als in goed overleg tussen partijen is verdeeld. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/663613 / HA ZA 24-281
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
[naam 1]te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B. Fresco te Rotterdam,
tegen
[naam 2]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe te Voorburg.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 maart 2024, met producties 1 tot en met 6;
  • het herstelexploot van 19 maart 2024;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met een nieuwe productie 6;
  • het tussenvonnis van 10 juli 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte overlegging productie tevens akte houdende vermeerdering van eis, met producties 7 tot en met 9;
  • de e-mail van de rechtbank van 13 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum vastgesteld waarop dit vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd op [huwelijksdag] 2009 in Indonesië. Enige tijd later is de vrouw, die in Indonesië woonde, naar Nederland gekomen om zich bij de man te vestigen. Zij hebben samengewoond in de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] die de man in 2003 heeft gekocht (hierna: de woning). Nadat de vrouw medio 2019 is vertrokken, is de man in de woning blijven wonen.
2.2.
Op 20 december 2019 heeft de vrouw een echtscheidingsverzoek ingediend. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 19 oktober 2021 de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheiding is op 3 november 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie, samengevat, dat de rechtbank:
de man gelast inzage te verschaffen in de aard en omvang van de aan zijn zijde aanwezige vermogensbestanddelen, waaronder zijn aandeel in het familiebedrijf [bedrijfsnaam] V.O.F. (hierna: het familiebedrijf) en zijn bankrekeningen, zo mogelijk onder overlegging van zijn aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2021;
de verdeling van de ontbonden gemeenschap vaststelt:
a. bepaalt dat de woning wordt toegedeeld aan de man, in die zin dat de man de gelegenheid krijgt om tot uiterlijk drie maanden na het te wijzen vonnis het aandeel van de vrouw over te nemen onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit haar eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen, onder gehoudenheid van de man de netto-overwaarde gelijkelijk te delen met de vrouw, dan wel
b. bepaalt dat, indien de man het aandeel van de vrouw niet kan overnemen, de woning zal worden verkocht via een door de rechtbank aan te wijzen makelaar tegen een door hem bindend te adviseren koopprijs, onder gehoudenheid van partijen na verkoop en levering aan enige derde de netto-opbrengst te verdelen dan wel tussen partijen in verrekening te brengen;
c. na vaststelling van de omvang en de waarde der overige tot de ontbonden gemeenschap behorende vermogensbestanddelen, de wijze van verdeling daarvan vaststelt en de daaruit volgende verrekenvorderingen vaststelt;
3. de man in de proceskosten te veroordeelt.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.
in reconventie
3.4.
De man vordert in reconventie, samengevat en na eisvermeerdering, dat de rechtbank:
I. de woning aan de man toedeelt en bepaalt dat de in het taxatierapport van 12 september 2023 opgenomen waardebepaling van de woning bindend is voor partijen, dat de man de helft van de overwaarde van de vrouw zal vergoeden en dat alvorens de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, eerst de hypothecaire geldlening wordt verrekend, in die zin dat van de op de woning rustende annuïteitenhypotheek de aflossingen door de man alleen zijn gedaan, dat deze na de peildatum in mindering komen op de overwaarde van de echtelijke woning, voordat deze overwaarde wordt gedeeld en dat de vrouw niet meedeelt in de aflossingen die de man na de peildatum heeft gedaan alsmede dat op het aandeel van de vrouw nog in mindering wordt gebracht de helft van alle eigenaarslasten, waaronder de door de man in december 2019 betaalde renovatiekosten van € 15.432,34 en eigenaarslasten vanaf de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoek tot het tijdstip van de feitelijke verdeling van de echtelijke woning;
II. de omvang van de gemeenschappelijke schulden vaststelt op € 108.651,34 en bij helfte verdeelt;
III. de vrouw veroordeelt tot teruggave van de sieraden van de man;
IV. de inboedel als in goed overleg tussen partijen verdeeld bepaalt;
een en ander onder veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.

4.De beoordeling

4.1.
In de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie ziet de rechtbank aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
Partijen zijn getrouwd in Indonesië en de vrouw had ten tijde van de huwelijkssluiting de Indonesische nationaliteit. Hierdoor heeft dit geschil een internationaal karakter, waardoor de rechtbank ambtshalve een oordeel moet geven over haar rechtsmacht en het recht dat dit geschil beheerst.
4.3.
De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is, aangezien partijen op het tijdstip van het aanbrengen van deze zaak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden (artikel 6, aanhef en onder a, Verordening huwelijksvermogensstelsels [1] ).
4.4.
Verder concludeert de rechtbank dat het Nederlands recht van toepassing is, omdat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na hun huwelijk hebben gevestigd in Nederland (artikel 4, eerste zin, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 [2] ).
4.5.
De rechtbank volgt dus niet het standpunt van de man dat voor de eerste periode van het huwelijk moet worden uitgegaan van het recht van Indonesië omdat het huwelijksvermogensregime daarmee het nauwst is verbonden (artikel 4, laatste zin, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978). Zelfs al zou de stelling van de man juist zijn dat de vrouw nog jaren na het huwelijk in Indonesië heeft gewoond, en om die reden artikel 4, laatste zin, van het Huwelijksvermogensverdrag zou moeten worden toegepast, is nog steeds Nederlands recht op de huwelijksgemeenschap van toepassing. Het was namelijk van meet af aan de bedoeling van partijen dat de vrouw naar Nederland zou komen om zich daar te vestigen bij de man, die de Nederlandse nationaliteit al had ten tijde van de huwelijkssluiting. Het huwelijksvermogensregime is om die reden het nauwst verbonden met Nederland.
4.6.
De rechtbank komt niet toe aan het betoog van de man dat op grond van artikel 7 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 het Nederlands recht in 2019 van toepassing is geworden omdat de vrouw toen de Nederlandse nationaliteit kreeg. Het Indonesisch recht is immers niet van toepassing geweest.
Inzage
4.7.
De door de man overgelegde producties bevatten informatie over zijn vermogensbestanddelen. Tijdens de zitting heeft de vrouw erkend dat zij daarmee de door haar gevorderde inzage heeft gekregen. De rechtbank zal de vordering tot inzage daarom wegens het ontbreken van belang afwijzen.
Verdeling
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, dus 20 december 2019 (hierna: de peildatum).
toedeling woning
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de man moet worden toegedeeld. De rechtbank zal de vorderingen daartoe, gelet daarop, toewijzen. In het dictum zullen de precieze voorwaarden (‘het spoorboekje’) voor de verdeling van de woning worden uiteengezet. Hieronder worden enkele elementen toegelicht.
-
ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid hypothecaire geldlening
4.10.
De man voert aan dat de hypothecaire geldlening alleen op zijn naam staat en dat ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw niet aan de orde is. Dit verweer slaagt niet. De man is de hypothecaire geldlening vóór het huwelijk alleen aangegaan, maar door het huwelijk is de hypotheekschuld tot de huwelijksgoederengemeenschap gaan behoren (artikel 1:94 lid 2 BW, zoals dat luidde op 17 augustus 2009). Door de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap als gevolg van de echtscheiding is de vrouw vervolgens hoofdelijk aansprakelijk geworden voor de voldoening van de hypothecaire geldlening (artikel 1:102 lid 2 BW).
4.11.
De rechtbank begrijpt uit het verweer van de man dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor hypothecaire verplichtingen. Dit leidt immers tot de situatie waarvan de man meent dat die al bestaat. De rechtbank zal de vordering betreffende ontslag van de aansprakelijkheid voor hypothecaire verplichtingen daarom toewijzen op de wijze zoals in het dictum bepaald.
-
overwaarde
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw uit moet keren. Verder is niet in geschil dat de resterende hypotheekschuld € 76.280,00 is en dat de overwaarde moet worden berekend door € 76.280,00 van de waarde van de woning af te trekken. Partijen verschillen wel van mening over de vraag hoe de waarde van de woning moet worden bepaald.
4.13.
De hoofdregel is dat bij de verdeling van de tot de gemeenschap behorende zaken wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de feitelijke verdeling, zijnde de datum van dit vonnis. Afwijking van deze hoofdregel is mogelijk op grond van wat partijen hebben afgesproken of de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.14.
Partijen hebben niet afgesproken om van de hoofdregel af te wijken. De man heeft erop gewezen dat taxateur [naam 3] de marktwaarde van de woning op 12 september 2023 getaxeerd op € 310.000,00. Maar ook dit geeft de rechtbank geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken. Die taxatie is niet in overleg met de vrouw verricht. De stelling ter zitting dat de huidige waarde hoger is dan de waarde in september 2023 en de man als gevolg daarvan mogelijk niet in de woning kan blijven wonen, is niet onderbouwd en is als zodanig ook geen reden te oordelen dat de redelijkheid en billijkheid vereisen dat moet worden uitgegaan van de waarde op 12 september 2023. De rechtbank zal daarom bepalen dat een taxatie naar de huidige marktwaarde moet plaatsvinden.
-
eigenaarslasten
4.15.
De man stelt dat hij de eigenaarslasten heeft voldaan sinds de vrouw uit de woning is vertrokken. Het gaat daarbij onder meer om gemeentelijke belastingen.
4.16.
De vrouw heeft zich beroepen op verrekening. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij weliswaar sinds haar vertrek uit de woning geen kosten heeft betaald, maar dat de man ook geen gebruikersvergoeding heeft aangeboden of voldaan. Tijdens de zitting heeft de man ingestemd met het voorstel om de eigenaarslasten weg te strepen tegen de door de vrouw gevorderde gebruikersvergoeding voor de woning. De vordering van de man betreffende de eigenaarslasten zal de rechtbank daarom afwijzen.
bankrekeningen
4.17.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op hun bankrekeningen op de peildatum bij helfte moeten worden verdeeld. Het gaat om:
- de rekening bij de ING met nummer [rekeningnummer 1] op naam van de vrouw (saldo € 35,35);
- de rekening bij BCA met nummer [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw (saldo, omgerekend naar euro: € 65,00);
- de rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [rekeningnummer 3] op naam van de man (saldo € 366,59).
4.18.
De rechtbank zal de saldi op de rekeningen zal toedelen aan de partij op wiens naam die staan, waarbij de partij die is overbedeeld de ander moet compenseren, zodat ieder uiteindelijk de helft van de waarde heeft.
schulden
4.19.
De man stelt de volgende gemeenschappelijke schulden:
 € 15.500,00, bestaande uit een lening aan de schoonzus van de man;
 € 15.432,34, bestaande uit renovatiekosten;
 € 14.404,00, bestaande uit schuld aan de Belastingdienst; en
 € 63.315,00, bestaande uit een negatief saldo bij het familiebedrijf.
4.20.
De schulden van € 15.500,00 aan de schoonzus van de man en € 14.404,00 aan de Belastingdienst heeft de vrouw niet betwist. Zij accepteert dat de helft hiervan voor haar rekening komt.
4.21.
De man heeft tijdens de zitting gezegd dat hij voor de renovatie in december 2019 geld heeft geleend van zijn schoonzus en dat hij de bouwvakkers daarmee contant heeft betaald. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee onvoldoende gesteld dat het bedrag van € 15.432,34 een (afzonderlijke) schuld is.
4.22.
De man heeft een overzicht overgelegd van de privéopnames die hij heeft gedaan uit het vermogen van het familiebedrijf. Hiermee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld dat hij een schuld heeft van € 63.315,00 aan het familiebedrijf, aangezien de privéopnames optellen tot een bedrag van € 60.150,00. Omdat van dat bedrag € 2.000,00 is opgenomen na de peildatum, gaat het om een bedrag van € 58.150,00 aan gemeenschappelijke schuld aan het familiebedrijf. De helft hiervan komt voor rekening van de vrouw.
4.23.
Het verdelen van schulden is op grond van de wet niet mogelijk. De rechtbank kan wel een beslissing nemen over de onderlinge draagplicht van partijen ten aanzien van de schulden. De rechtbank zal beslissen dat partijen (tegenover elkaar) ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden aan de schoonzus van de man, de Belastingdienst en het familiebedrijf voor een bedrag van in totaal (€ 15.500,00 + € 14.404,00 + € 58.150,00 =) € 88.054,00.
sieraden
4.24.
De man stelt dat de vrouw bij haar vertrek uit de woning zonder zijn toestemming ringen, een gouden ketting en een dasspeld heeft meegenomen die hij uit een erfenis heeft verkregen.
4.25.
De vrouw betwist dat zij de sieraden van de man heeft meegenomen. Gelet op deze betwisting, lag het op de weg van de man om zijn stelling daarover nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een verklaring van een getuige. Dat partijen met zijn tweeën in de woning woonden en de sieraden niet meer in de woning zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Zoals de vrouw tijdens de zitting heeft aangegeven, valt niet uit te sluiten dat iemand anders de sieraden heeft meegenomen. De rechtbank kan dan ook niet als vaststaand aannemen dat de vrouw de sieraden heeft. Zij zal de vordering van de man tot teruggave van de sieraden daarom afwijzen.
inboedel
4.26.
Tijdens de zitting heeft de vrouw gezegd dat zij haar deel van de inboedel niet meer hoeft te hebben. De rechtbank zal, gelet daarop, bepalen dat de inboedel als in goed overleg tussen partijen is verdeeld.
proceskosten
4.27.
Omdat partijen getrouwd zijn geweest, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
bankrekeningen
5.1.
deelt toe aan ieder van partijen de saldi op de bankrekeningen die op zijn of haar naam staan zoals genoemd onder randnummer 4.17;
5.2.
beslist met betrekking tot de saldi op deze bankrekeningen dat een ieder recht heeft op de helft van de som van alle saldi, zoals genoemd onder randnummer 4.17 en dat degene die met de verdeling van de saldi overbedeeld is de helft van het overbedelingsbedrag aan de ander moet vergoeden;
in reconventie
schulden
5.3.
beslist dat ieder van partijen (tegenover elkaar) voor de helft draagplichtig is voor de schuld aan de schoonzus van de man, de Belastingdienst en het familiebedrijf voor een bedrag van in totaal € 88.054,00;
inboedel
5.4.
bepaalt de inboedel als in goed overleg tussen partijen verdeeld;
in conventie en in reconventie
de woning
5.5.
stelt de verdeling van de woning vast, in die zin dat:
5.1.1.
de vrouw binnen twee weken na dit vonnis drie erkende verkoopmakelaars aan de man noemt, waarvan de man er binnen één week daarna één uitkiest die partijen vervolgens binnen één week gezamenlijk opdracht geven om de (huidige) marktwaarde van de woning (hierna: de taxatiewaarde) te taxeren;
5.1.2.
de aan deze taxatie verbonden kosten zijn voor rekening van de man;
5.1.3.
aan de man wordt toegedeeld:
A. de woning; onder de verplichting om als eigen schuld voor zijn rekening te nemen:
B. de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening;
het hiervoor onder 5.1.3 sub A en B bepaalde:
- onder de voorwaarde dat de man binnen drie maanden na heden in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
- ingeval van een overwaarde (de taxatiewaarde verminderd met € 76.280,00), onder de verplichting van de man de helft daarvan aan de vrouw te voldoen;
- ingeval van een onderwaarde (de taxatiewaarde verminderd met € 76.280,00), onder de verplichting van de man in de onderlinge verhouding van partijen de helft daarvan voor zijn rekening te nemen;
5.1.4.
bepaalt dat, wanneer aan de hiervoor in 5.1.3 genoemde voorwaarde voor wat betreft de door de man voor overname benodigde financiering niet wordt voldaan, de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de hypothecaire geldlening die op de woning rust dient te worden afgelost met de verkoopopbrengst van die woning, en de eventuele over- dan wel onderwaarde per de datum van overdracht (de verkoopopbrengst verminderd met € 76.280,00 en de verkoopkosten) bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, hetgeen, indien sprake is van onderwaarde, inhoudt dat de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende schuld dienen te dragen;
overig
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024. [3]

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/1103 van de raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels
2.Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime
3.type: 3053