ECLI:NL:RBDHA:2024:15971
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en inreisverbod van Kosovaarse eiser in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod van een Kosovaarse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. de Schutter, had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. S.J. de Vries, dat hem verplichtte Nederland te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 18 juni 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar had ontvangen, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef en onvoldoende middelen van bestaan had.
Tijdens de zitting op 10 september 2024 is de eiser niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die stelde rechtmatig verblijf in Italië te hebben, niet gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van rechtmatig verblijf in Italië, en dat de bewijslast bij de eiser lag. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in stand bleef, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor verblijf voldeed.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod van kracht blijven. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.