ECLI:NL:RBDHA:2024:15967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/670835 / JE RK 24-1474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

Op 20 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. De zorgen zijn onder andere gelegen in haar gedrag, de vrienden waarmee zij omgaat, en de thuissituatie, waar weinig zicht op is. De ouders, de moeder en de vader, lijken niet in staat om de noodzakelijke veranderingen in het systeem te realiseren die nodig zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de patronen in het gezin hardnekkig zijn en dat er hulpverlening nodig is voor zowel [de minderjarige] als haar ouders.

De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling gehoord, die verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De ouders hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek, waarbij de moeder en vader beiden aangaven dat het goed gaat met [de minderjarige] sinds zij bij de vader verblijft. Echter, de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [de minderjarige] zodanig is dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar ontwikkeling en veiligheid.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 20 september 2024 tot 14 december 2024. De ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/670835 / JE RK 24-1474
Datum uitspraak: 20 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.Z. Peters te Zoetermeer,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 augustus 2024;
  • het verweerschrift van de moeder, ontvangen op 30 augustus 2024.
1.2.
Op 20 september 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
  • de vader.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft feitelijk bij de vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 november 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 14 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het afgelopen jaar is lang gewacht met het inzetten van het VUHP-traject. In mei 2024 kon het traject worden gestart, maar doordat het op dat moment zo goed ging was er weinig aanleiding om het traject te starten. Vanaf juni 2024 namen de zorgen echter weer toe. School heeft zorgen geuit over drugsgebruik van [de minderjarige] , het milieu waarin [de minderjarige] zich bevindt en haar seksuele contacten. Ook is [de minderjarige] dronken aangetroffen in een winkelcentrum. Sinds dit voorval verblijft [de minderjarige] bij de vader. De gecertificeerde instelling ziet dat de vader en de moeder wel willen, maar niet (meer) kunnen. [de minderjarige] komt in gevaarlijke situaties terecht, kan de risico’s niet inschatten, ontkent en bagatelliseert. [de minderjarige] accepteert het gezag van haar ouders niet en komt afspraken en regels niet na. Het is noodzakelijk dat [de minderjarige] , naast het starten van behandeling en diagnostiek, uit die situatie wordt gehaald zodat zij tot rust kan komen. Daarnaast dient gestart te worden met behandeling voor de ouder-kindrelatie met beide ouders. [de minderjarige] krijgt weinig ruimte om zichzelf te ontwikkelen en een eigen mening te vormen. De gecertificeerde instelling benadrukt dat het noodzakelijk is dat ook de vader en de moeder hulpverlening volgen om de situatie in positieve zin te veranderen zodat [de minderjarige] weer thuis kan wonen. [de minderjarige] kan niet veranderen als het systeem niet veranderd. Gelet op de zorgen is een uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk. De gecertificeerde instelling heeft [de minderjarige] aangemeld bij verschillende accommodaties. De gecertificeerde instelling bekijkt of een specifieke meidengroep passend is voor [de minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder ziet graag dat [de minderjarige] bij de vader kan blijven wonen. Volgens de moeder verloopt de samenwerking met de vader voorspoedig. De moeder geeft aan dat de gecertificeerde instelling niet bereikbaar is wanneer zij vraagt om hulpverlening voor [de minderjarige] . Ze benadrukt dat de gecertificeerde instelling dient te kijken hoe het met [de minderjarige] gaat bij de vader thuis, welke hulpverlening daadwerkelijk noodzakelijk is en welke school passend voor haar is.
4.2.
Door de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader stelt dat het goed gaat met [de minderjarige] sinds zij bij hem verblijft. Hij geeft aan dat de communicatie en samenwerking met de moeder goed verloopt. Het frustreert de vader dat hij al geruime tijd vraagt om een psycholoog voor [de minderjarige] en dat dit tot op heden nog niet geregeld is. De vader acht een uithuisplaatsing schadelijk voor [de minderjarige] . Hij is van mening dat ze beter bij hem kan blijven wonen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn ernstige zorgen over [de minderjarige] . Buiten huis zijn er zorgen over drugsgebruik, de vrienden van [de minderjarige] en de contacten die zij heeft. Daarnaast zijn er zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] doordat zij verscheidene keren in gevaarlijke situaties terecht is gekomen. Ook zijn er zorgen over de schoolgang van [de minderjarige] en haar gedrag op school. Ze overtreedt veel regels, zoekt negatieve aandacht en verzuimt veel. Daarnaast zijn er zorgen gelegen in de thuissituatie. [de minderjarige] verblijft sinds juli 2024 bij de vader. Er is echter weinig zicht op de thuissituatie van de vader, omdat de vader dat afhoudt en nauwelijks tot samenwerking bereid lijkt. Zowel de vader als de moeder lijken niet te willen of kunnen beseffen dat verandering in het systeem noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Met name ten aanzien van de moeder bestaan ernstige zorgen over haar leerbaarheid. Maar ook de vader lijkt een gering besef te hebben van de problematiek van de minderjarige en de rol die hij zou moeten spelen voor het creëren van een voor haar gezonde leefsituatie. Het is noodzakelijk dat de vader en de moeder zich de komende periode inzetten voor de benodigde hulpverlening. De patronen in het gezin zijn hardnekkig en dienen de komende periode te worden aangepakt. Daarnaast dient [de minderjarige] te starten met behandeling en diagnostiek zodat ze zichzelf kan ontwikkelen. Het is noodzakelijk dat zij hiervoor de benodigde rust en ruimte krijgt. In de thuissituatie is dit helaas niet mogelijk, zodat het essentieel is dat [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulp aanbieder wordt geplaatst. Gelet op de ernst van de zorgen wijst de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing toe voor de verzochte duur.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 20 september 2024 tot 14 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024 door mr. M. Dam, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 27 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.