ECLI:NL:RBDHA:2024:1596
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet buiten behandeling was gesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 1 december 2023 had beslist op het bezwaarschrift van de verzoekster, maar dat zij geen beroep had ingesteld tegen deze beslissing. Hierdoor was er geen beroepsprocedure aanhangig, wat noodzakelijk is voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Aangezien er geen beroepsprocedure liep tegen het bestreden besluit, was het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.