7.3.Gelet op het bovenstaande kunnen de zware gronden 3a en 3d naar het oordeel van de rechtbank dus aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Deze zware gronden alleen al kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de overige gronde die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd behoeft daarom geen bespreking meer.
8. Ten aanzien van het lichter middel voert eiser aan dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Verweerder heeft immers niet kenbaar rekening gehouden met alle door eiser aangegeven medische klachten. Zo heeft eiser verklaard verslaafd te zijn aan het medicijn Lyrica. Met deze verslavingsproblematiek is niet kenbaar rekening gehouden bij de totstandkoming van de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De rechtbank betrekt daarbij dat uit de gronden van de maatregel volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat eisers medische omstandigheden geen aanleiding vormen om af te zien van het opleggen van de maatregel van bewaring. Ook heeft verweerder erop gewezen dat er medische voorzieningen zijn in het detentiecentrum die in beginsel gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Mocht sprake van verslavingsproblematiek bij eiser dan heeft verweerder daar dus voldoende rekening mee gehouden bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank is verder ook niet gebleken van omstandigheden die maken dat de bewaring onevenredig bezwarend zou zijn voor eiser.
10. Eiser voert in aanvullende beroepsgronden nog aan dat hij na de opheffing van de maatregel van bewaring op 8 augustus 2024 aansluitend in strafrechtelijke detentie is geplaatst. Dit is volgens eiser onvoldoende voortvarend en onzorgvuldig. Omdat het een geplande inbewaringstelling betreft had verweerder dit des te meer kunnen voorkomen.Dat verweerder geen of nauwelijks contact heeft gehad met het Openbaar Ministerie (OM) of er geen samenwerking is geweest mag niet aan eiser worden toegerekend en moet voor rekening en risico van verweerder komen.
11. De rechtbank overweegt dat bij een maatregel van bewaring op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000, de termijn zoals bedoeld in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000, moet worden gezien als maximale termijn waarbinnen verweerder voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden.Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat eiser na de opheffing van de maatregel in strafrechtelijke detentie is geplaatst niet dat verweerder in dit geval onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De uitspraak waarnaar eiser verwijst gaat over een inbewaringstelling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000, terwijl eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw 2000. Er is dus sprake van een andere situatie. In dit geval heeft eiser in bewaring gezeten onder andere om beschikbaar te blijven voor de behandeling van zijn asielaanvraag en de benodigde informatie te verkrijgen. Hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd, eiser is namelijk in de periode dat hij in bewaring zat gehoord in het kader van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft hiermee, naar het oordeel van de rechtbank, juist voldoende voortvarend gehandeld. Dat verweerder contact had moeten opnemen met het OM volgt de rechtbank ook niet. Voor zover eiser daarmee doelt op het beleid in paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waarin is opgenomen dat een vreemdeling mag worden uitgezet als het OM of het CJIB geen bezwaar heeft tegen uitzetting in geval er sprake is van een situatie als bedoeld onder c. van diezelfde paragraaf, overweegt de rechtbank dat in dit geval uitzetting niet aan de orde was, omdat de bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het CJIB contact opneemt met het detentiecentrum Rotterdam over strafvonnissen van vreemdelingen die nog ten uitvoer moeten worden gelegd. Ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring was bij de medewerkers van de Koninklijke Nederlandse Marechaussee niet bekend dat er sprake was van een strafvonnis dat nog ten uitvoer moest worden gelegd, dit blijkt, aldus verweerder namelijk niet uit de justitiële documentatie van eiser. Dat verweerder geen contact heeft opgenomen met het OM of het CJIB maakt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
12. De beroepsgronden van eiser leiden niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. Ook de ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel van bewaring leidt niet tot de conclusie dat de maatregel tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek in deze zaak op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Gelet op het oordeel onder 4. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting (op 6 augustus 2024) met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).