ECLI:NL:RBDHA:2024:15892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.2746 en NL24.2747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot psychische klachten van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft echter ernstige psychische klachten, waaronder PTSS en suïcidale gedachten, en stelt dat overdracht naar Zwitserland zijn gezondheid ernstig zou schaden. De rechtbank heeft op 21 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische toestand van eiser en dat er een reëel risico bestaat op een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheid bij overdracht. De rechtbank vernietigt het besluit van 24 januari 2024 wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. De gevraagde voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden wordt afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep heeft beslist. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.625,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.2746 (beroep)
NL24.2747 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] 2003, van Sierra Leoonse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser,
(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank en voorzieningenrechter (de rechtbank) het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2024 (het bestreden besluit) waarbij zijn asielaanvraag niet in behandeling is genomen omdat Zwitserland daarvoor verantwoordelijk is en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op zijn beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Madhou als tolk in de taal Krio en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 9 oktober 2023 de autoriteiten van Zwitserland verzocht om eiser terug te nemen. Zwitserland heeft dit verzoek op 10 oktober 2023 aanvaard.
Wat is het geschil in beroep?
5. Eiser heeft op zichzelf niet bestreden dat Zwitserland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij heeft aangevoerd dat hij niet kan worden overgedragen aan Zwitserland wegens zijn psychische klachten. Hij stelt dat hij depressief is, suïcidale gedachten en posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft. Eiser stelt dat hij voor zijn klachten in Zwitserland onder behandeling stond, maar dat deze behandeling was stopgezet. Nu staat hij in Nederland onder behandeling van een psychotherapeut/psycholoog. Hij heeft een e-mail van een bevestiging van een afspraak bij [naam] GGZ [3] overgelegd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn psychische problemen. Ook is eiser van mening dat verweerder niet, althans niet zonder nader onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) naar de psychische gesteldheid van eiser, tot overdracht aan Zwitserland over mag gaan.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Zwitserland af te zien vanwege onevenredige hardheid. Verder stelt verweerder dat niet blijkt dat eiser te kampen heeft met psychische klachten vanwege zijn gestelde ervaringen in Zwitserland, omdat eiser hiervoor al in Zwitserland een behandeling heeft gehad. Ook blijkt niet dat een behandeling in Zwitserland niet mogelijk zal zijn. Daarnaast heeft eiser ook geen documenten overgelegd van een arts, waaruit zou blijken dat hij niet overgedragen kan worden of dat een overdracht van eiser zal leiden tot ernstige onomkeerbare achteruitgang van eisers medische situatie. Ook is verweerder van mening dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag worden gegaan dat Zwitserland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Verweerder komt daarom tot de conclusie dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. De rechtbank overweegt het volgende. In beroep heeft eiser ter aanvulling van de gronden een brief van zijn psychotherapeut/GZ-psycholoog van 6 februari 2024 overgelegd. Uit deze brief volgt dat eiser is gediagnosticeerd met PTSS en is geclassificeerd met zorgvraagtype ZT05, hetgeen zeer ernstige problematiek betreft. Volgens de Handleiding Zorgvraagtypering [4] is er sprake van een hoog risico op suïcidaal gedrag of opzettelijke zelfverwonding en mogelijk andere risico’s, waaronder gevaar voor de veiligheid van kinderen of kwetsbare volwassenen die aan de zorg van de patiënt zijn toevertrouwd. Uit eisers diagnose volgt dat hij traumatische klachten heeft en last heeft van nachtmerries, slecht slapen, herbeleving, verdriet, veel hoofdpijn en schrikreacties. Eisers psychotherapeut/GZ-psycholoog bevestigt dat eiser suïcidale uitingen heeft en dat hij geen toekomst ziet in Zwitserland. Ook staat in de brief dat eiser zich in Zwitserland zeer depressief en eenzaam heeft gevoeld en dat dat gevoel weer wordt getriggerd in het geval hij eraan denkt om terug te moeten naar Zwitserland. Eiser komt zeer verward en wanhopig over. Tot slot schrijft eisers psychotherapeut/GZ-psycholoog dat het niet mogelijk is om hem in deze fase voor te bereiden op een overdracht aan Zwitserland.
8. Uit het arrest C.K. [5] volgt dat, daar waar de vreemdeling een ernstige mentale of lichamelijke aandoening heeft en de Dublinoverdracht op zichzelf aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen heeft voor de gezondheidstoestand van de vreemdeling, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen tijdens de overdracht. Dit kader is door de Afdeling [6] uitgewerkt in haar uitspraak van 3 november 2017 [7] . Werkinstructie 2021/3 (WI 2021/3) biedt verweerder handvatten in welke situaties en hoe hij een advies moet opvragen bij het BMA als de vreemdeling zich in de Dublinprocedure bevindt.
9. Volgens paragraaf 5 van WI 2021/3 moet een BMA-onderzoek worden opgestart als een vreemdeling tijdens de Dublinprocedure een impliciet of expliciet beroep doet op het arrest C.K. of op de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, omdat er bij hem sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en hij aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. Als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, zal verweerder dit risico door het BMA laten onderzoeken.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser expliciet een beroep heeft gedaan op het arrest C.K. De rechtbank stelt verder vast dat eiser onder specialistische behandeling staat. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde medische stukken heeft onderbouwd dat de overdracht aan Zwitserland een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Uit de brief van 6 februari 2024 volgt immers dat eiser kampt met zeer ernstige problematiek, dat sprake is van een hoog risico op suïcidaal gedrag, dat eiser wordt getriggerd door aanstaande overdracht, dat de psychotherapeut/GZ-psycholoog eiser probeert voor te bereiden op zijn overdracht, dat dit niet lukt omdat eiser zeer verward en wanhopig overkomt. Verweerder had dit risico door het BMA moeten laten onderzoeken. Door dit na te laten is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [8] .
11.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of er zelf een beslissing over te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
11.2.
De gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
11.3.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.625,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL24.2746:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 januari 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL24.2747:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Geestelijke gezondheidszorg.
4.Zorgprestatiemodel GGZ & FZ, Handleiding Zorgvraagtypering, juli 2021, p. 5.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Algemene wet bestuursrecht.