ECLI:NL:RBDHA:2024:15890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.26074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige vrees voor geheim genootschap en geen reëel risico op ernstige schade

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1986 en van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 1 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 21 juni 2024 afgewezen, omdat de vrees voor het Ogboni genootschap als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser heeft verklaard dat hij bedreigd werd door leden van dit genootschap, dat hij niet wilde opvolgen als lid, en dat zijn broer is overleden na een aanval door leden van het genootschap. De rechtbank heeft op 18 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. Eiser heeft zijn vrees voor het genootschap onderbouwd, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen inconsistent zijn en dat er geen reëel risico op ernstige schade is. De rechtbank concludeert dat eiser de bescherming van de Nigeriaanse autoriteiten kan inroepen en dat hij de problemen in zijn land kan oplossen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26074

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser (via telefonische verbinding) en de gemachtigde van verweerder.
1.2. |
|De rechtbank heeft de zaak ter zitting aangehouden en eiser in de gelegenheid gesteld na de zitting een schriftelijke reactie in te dienen. Deze reactie is op 24 juli 2024 ingediend. Verweerder heeft afgezien van een verdere reactie. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eisers vader is in 2007 overleden en had volgens eiser een belangrijke functie binnen het Ogboni genootschap (hierna: het genootschap). Sinds 2017 wordt eiser benaderd door leden van het genootschap om zijn vader op te volgen. Dit heeft eiser meerdere keren geweigerd, voornamelijk omdat hij christen is. De pogingen om eiser tot het genootschap toe te laten treden gingen door en hierbij werd eiser ook bedreigd. Zij hebben ook de moeder van eiser benaderd en de broer van eiser. De broer van eiser is hierbij tijdens een gevecht neergestoken en aan zijn verwondingen overleden. Eiser is hierna verhuisd naar [plaats]. Eiser heeft van 2017 tot 2020 zonder relevante problemen in [plaats] kunnen wonen en werken tot hij ook daar werd benaderd door mensen van het genootschap. Vervolgens is de personenbus die eiser voor werk reed in brand gestoken door leden van het genootschap. Hierbij is een collega van eiser om het leven gekomen en de naastgelegen winkel verbrand. Eiser wordt nu gezocht door het genootschap, familie van zijn collega, de eigenaar van de winkel en de eigenaar van de bus. Hierdoor heeft eiser Nigeria verlaten. Bij terugkeer vreest eiser gevonden te worden door de genoemde mensen en gedwongen lid te worden van het genootschap als hij dit weigert.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft drie relevante elementen uit het asielrelaas van eiser herleid. Het relevante element identiteit, nationaliteit en herkomst vindt verweerder geloofwaardig, net als het relevante element vrees voor burgers vanwege de brand in de bus. Het relevante element vrees voor Ogboni vindt verweerder ongeloofwaardig. Zo vindt verweerder de verklaringen over de rol van zijn vader binnen het genootschap tegenstrijdig en summier en vindt verweerder het vanwege de etnische achtergrond van eisers vader niet aannemelijk dat hij lid is, laat staan een hooggeplaatste rol zou hebben. Ook is voor verweerder niet duidelijk waarom het genootschap tien jaar zou wachten met het benaderen van eiser om zijn vader op te volgen. Verder heeft eiser niet kunnen onderbouwen waarom het genootschap de brand in de bus zouden hebben veroorzaakt. Voor verweerder is het ook niet geloofwaardig dat het genootschap eisers moeder en broer hebben aangevallen om eiser ertoe te bewegen alsnog lid te worden.
4. De geloofwaardig bevonden relevante elementen kunnen volgens verweerder niet leiden tot aanmerking als vluchteling volgens het Vluchtelingenverdrag. Er wordt daarnaast geen reëel risico tot ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] aangenomen. Eiser kan subsidiair volgens verweerder de bescherming van de Nigeriaanse autoriteiten inroepen, zo nodig tegen het genootschap. Verweerder verwacht daarbij dat eiser de problemen met andere burgers vanwege de brand van de bus in eigen land op kan lossen of zich hieraan kan onttrekken door ergens anders in Nigeria te verblijven.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser verwijst in de eerste plaats naar hetgeen genoemd in zijn zienswijze en beschouwt dit als herhaald en ingelast. Het standpunt van eiser is dat verweerder ten onrechte de vrees voor Ogboni ongeloofwaardig heeft gevonden. Eiser heeft een voor zover mogelijk gedetailleerde en niet tegenstrijdige verklaring gegeven. Daarbij miskent verweerder onder andere dat het genootschap een geheime sekte is en dat er niet van eiser verwacht kan worden dat hij concreet bewijs levert over wie de brand in de bus heeft aangestoken. Verder stelt verweerder zich ten onrechte op het subsidiaire standpunt dat eiser de bescherming van de Nigeriaanse autoriteiten kan inroepen en dat van eiser verwacht kan worden opnieuw aangifte te doen. Er is al gebleken bij een eerdere poging dat dit niet werkt. Tot slot stelt eiser dat er sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit omdat gemachtigde onvoldoende tijd heeft gekregen ter behandeling van het dossier. Eiser stelt dat dit in strijd is met artikel 6 van het EVRM en verzoekt alleen al hierom vernietiging van het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vrees voor Ogboni
6. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij te summier en tegenstrijdig heeft verklaard over de rol van zijn vader binnen het genootschap. Zo heeft verweerder onderbouwd dat eiser aanvankelijk in zijn verklaring aangaf dat hij zag dat zijn vader een hooggeplaatste rol had aan de symbolen op zijn kleding en omdat zijn vader dat zelf zei, waar hij vervolgens verklaart dat het meer kwam vanwege de manier waarop eisers vader sprak [3] . Eiser was er ook van op de hoogte dat zijn vader wilde dat hij hem opvolgde [4] . Bovendien was de vader van eiser voor zijn geboorte al lid van het genootschap en heeft hij thuis rituelen uitgevoerd. Eiser heeft in beroep en ter zitting betoogd dat niet van hem verwacht kan worden dat hij in detail verklaart over een geheime sekte en dat wat hij heeft verklaard niet tegenstrijdig is. Ook kan niet van hem worden verwacht dat hij zijn vader op de voet zou hebben gevolgd of ondervraagd over zijn bezigheden voor het genootschap. Eiser vindt dit juist tegenstrijdig van verweerder, omdat verweerder snapt dat het een geheime sekte is maar toch meer antwoorden verwacht. De tegenstrijdigheid die eiser hierin ziet bij verweerder wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser heeft het lidmaatschap en hooggeplaatste rol van zijn vader binnen het genootschap, en het op moeten volgen daarvan, aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ook ter zitting kunnen stellen dat uit eisers verklaring blijkt dat zijn vader vrij open zou zijn geweest over zijn bezigheden, leden bij het gezin thuis uitnodigde en zijn rituelen niet verborg. Van eiser mag dan verwacht worden dat hij hierover meer kan verklaren.
7. Verweerder heeft verder de verklaring van eiser in de zienswijze dat pas na de dood van zijn vader voor eiser werd bevestigd dat zijn vader een hooggeplaatste rol had binnen het genootschap tegenstrijdig kunnen vinden nu uit rechtsoverweging 6 blijkt dat hij er daarvoor al van zou hebben geweten. Voor zover eiser heeft willen betogen dat de eerdere tekenen slechts vermoedens waren en dat de aanwezige leden op de begrafenis een bevestigend effect hebben gehad, heeft verweerder dit niet hoeven volgen. Uit de verklaring van eiser blijkt geen suggestie dat de antwoorden over de hooggeplaatste rol van zijn vader op vermoedens waren gebaseerd. Verder staat in de aanvullende brief van eiser van 24 juli 2024 beschreven dat het een aanname van hem is geweest dat de aanwezigen bij de begrafenis lid van het genootschap waren. Dit is echter niet af te leiden uit de door eiser afgelegde verklaringen in het gehoor over de aanwezigheid van leden van het genootschap op de begrafenis [5] .
8. Verweerder heeft eiser ook kunnen tegenwerpen dat de etnische achtergrond van zijn vader Edo is volgens zijn eigen verklaring [6] en dat het, mede daardoor, niet aannemelijk is dat de vader van eiser een hooggeplaatst lid van het genootschap was. Het genootschap komt voort uit de Yoruba stam waardoor primair Yoruba lid zijn van het genootschap. Eiser heeft tegengeworpen dat uit landeninformatie blijkt dat ook niet-Yoruba lid kunnen worden van het genootschap, hoewel hier tot dusver onbekende voorwaarden aan vast zitten [7] . Dit neemt echter niet weg dat het volgens de aangevoerde landeninformatie niet gebruikelijk is dat niet-Yoruba lid worden en een hoge functie bekleden binnen het genootschap. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat mensen van de Edo-stam lid kunnen zijn maar dat daar dan een verklaring voor moet zijn. Er is door eiser geen concrete verklaring voor het lidmaatschap en de hoge functie van zijn vader gegeven.
9. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de brand in de bus met alle gevolgen van dien door leden van het genootschap is aangestoken. Wel wordt geloofd, gelet op de documenten en foto’s die eiser heeft ingebracht, dat de genoemde bus van eiser is geweest en dat deze is verbrand. Hieruit kan echter niet worden herleid dat het genootschap dit zou hebben gedaan. Eiser heeft tegengeworpen dat verweerder hem voor de onmogelijke taak stelt om te bewijzen dat het genootschap de daders zijn geweest en dat, gezien zijn band met het genootschap, het volgt dat zij de enigen met motief zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat er geen bewijs wordt verwacht maar wel dat eiser aannemelijk moet kunnen maken waarom hij het genootschap als dader vermoedt. De enkele stelling dat zij de enigen met motief zijn heeft verweerder niet zonder meer hoeven volgen nu de band van eiser met het genootschap ongeloofwaardig wordt gevonden.
10. De overige argumenten van het bestreden besluit zoals het gebrek aan verklaring waarom het genootschap tien jaar heeft gewacht tot ze eiser hebben benaderd, dat de overgelegde foto’s geen blijk geven dat het om eisers broer gaat of door wie diegene is aangevallen en dat niet wordt geloofd dat eisers moeder is aangevallen door het genootschap zijn niet door eiser gemotiveerd betwist. De genoemde argumenten worden daarom niet verder besproken. Naar oordeel van de rechtbank heeft, gelet op wat hiervoor is overwogen verweerder niet ten onrechte het relevante element vrees voor Ogboni ongeloofwaardig gevonden.
Reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM
11. Ter zitting heeft verweerder het subsidiaire standpunt dat eiser tegen zowel het genootschap als andere burgers bescherming kan inroepen bij de Nigeriaanse autoriteiten laten vallen. Uit recente landeninformatie is gebleken dat dit niet mogelijk is. Eiser wordt dan ook niet meer tegengeworpen dat van hem wordt verwacht (nogmaals) aangifte te doen. De beroepsgronden van eiser op dit punt behoeven dan ook geen verdere bespreking meer.
Het primaire standpunt van verweerder blijft wel gehandhaafd wat inhoudt dat verweerder geen reëel risico op ernstige schade aanneemt omdat het relevante element vrees voor Ogboni ongeloofwaardig wordt geacht. De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 10 al bevestigd dat verweerder dit relevante element niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De vrees voor andere burgers levert volgens verweerder ook geen reëel risico op ernstige schade op omdat verweerder verwacht dat eiser dit in eigen land kan oplossen omdat hij volgens zijn eigen verklaring hier geen schuld aan heeft.
Klacht goede procesorde
12. Over de stelling van eiser dat verweerder in deze zaak in strijd met artikel 6 van het EVRM heeft gehandeld dan wel dat deze handelwijze in strijd is met de goede procesorde en dat het bestreden besluit alleen al hierom vernietigd zou moeten worden, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft aangegeven volgens de geldende procedures te hebben gehandeld en dat ook in de door eiser overgelegde e-mail van 21 juni 2024 naar verweerder hierover niet is onderbouwd waarom dit anders zou moeten gaan. Daarbij is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad nu hij op tijd een zienswijze in heeft kunnen dienen en verweerder in zijn besluit op deze zienswijze heeft gereageerd. De rechtbank ziet hierin geen schending van de goede procesorde.

Conclusie en gevolgen

13. Verweerder heeft de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als ongegrond.
Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser Nederland zal moeten verlaten.
14. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Verslag nader gehoor, pag. 17
4.Verslag nader gehoor, pag. 23.
5.Verslag nader gehoor, pag. 12, 18 en 21.
6.Verslag nader gehoor, pag. 21.
7.Nigeria: Query response on the Ogboni society (2017 - April 2019) door de Immigration and Refugee Board of Canada, document ID 2021322, van 20 juni 2019, paragraaf 4.3.