In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaken NL23.37523 en NL23.37525. Verzoekers, bestaande uit een aantal personen en hun minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen, zodat zij gedurende het beroep rechtmatig verblijf, opvang en voorzieningen in Nederland kunnen behouden.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat, gezien de uitspraak van dezelfde dag in de zaken NL23.37522 en NL23.37524, de voorlopige voorzieningen niet meer nodig zijn. De rechtbank heeft in die zaken al beslist op de beroepen die verband houden met de verzoeken om voorlopige voorzieningen. Hierdoor zijn de verzoeken als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.