ECLI:NL:RBDHA:2024:15878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 24/1787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag om brede ondersteuning op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser had op 11 augustus 2023 een aanvraag ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank heeft op 22 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn moeder. Eiser, die slachtoffer is van de kinderopvangtoeslagaffaire, vroeg om vergoeding van kosten voor autorijlessen en een aanvullend babypakket, maar deze verzoeken werden door verweerder afgewezen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht naar de situatie van eiser en zijn financiële situatie. Verweerder heeft gesprekken gevoerd met eiser en zijn moeder en heeft de behoeften van eiser in kaart gebracht. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de verzoeken om autorijlessen en het babypakket in redelijkheid is gedaan. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in een uitzonderlijke situatie verkeert die een afwijkende behandeling rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat de brede ondersteuning niet bedoeld is als algemene inkomensondersteuning, maar als maatwerkvoorziening voor gedupeerden van de toeslagenaffaire.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en blijft het bestreden besluit van verweerder in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1787

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A Pieter en mr. I. Ardesch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Eisers aanvraag is bij besluit van 11 augustus 2023 gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Bij besluit van 13 februari 2024 op de bezwaren van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Namens eiser verscheen mr. L. Orie, een kantoorgenoot van mr. M.L.M. Klinkhamer. Voor eiser verscheen ook zijn moeder, [naam 1] . De gemachtigden van verweerder waren eveneens ter zitting aanwezig, vergezeld door [naam 2] , projectmedewerker kinderopvangtoeslagaffaire bij de gemeente Delft.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De moeder van eiser is slachtoffer geworden van de kinderopvangtoeslagaffaire toen eiser minderjarig was.
3. Eiser is vader van een minderjarige dochter en studeert in Rotterdam.
4. Bij besluit van 26 april 2023 heeft verweerder brede ondersteuning aan eiser toegekend. In een bijbehorend plan van aanpak is de ondersteuning omschreven. De ondersteuning bestaat uit het bieden van hulp bij het vinden van een woning en uit de betaling van een financiële tegemoetkoming van € 330,- voor de verzorging van eisers kind (een zogenaamd babypakket).
5. Op 14 juni 2023 heeft eiser nadere ondersteuning aangevraagd. Hij heeft verzocht om vergoeding van verdere kosten voor verzorging van zijn kind, tijdelijke opvang in een hotel, de aanschaf van een fiets, autorijlessen en het volgen van een VCA-cursus. Bij besluit van 11 augustus 2023 [1] heeft verweerder de aanvraag afgewezen, voor zover is verzocht om een vergoeding voor rijlessen en voor de onderhoud van het kind. Voor de overige kosten is wel een vergoeding verstrekt. Volgens verweerder moet eiser de kosten voor verzorging van het kind voor zijn rekening nemen, omdat het gaat om periodieke uitgaven, dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Verder zou vergoeding van rijlessen niet noodzakelijk zijn, omdat eiser al een fiets vergoed heeft gekregen en gebruik kan maken van het openbaar vervoer.
Wat stelt eiser in beroep?
6. Eiser stelt dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Eisers financiële armslag is onvoldoende in kaart gebracht en er is geen rekening gehouden met zijn draagkracht.
7. De vergoeding voor autorijlessen en het babypakket zijn volgens eiser ten onrechte afgewezen. Een rijbewijs is nodig in het dagelijks leven. Het zou eiser helpen in het opbouwen van zijn toekomst. Eiser moet reizen tussen zijn woonplaats, zijn werk, zijn opleiding en zijn kind. Met een rijbewijs kan de achterstand die hij als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire heeft opgelopen worden verkleind. Eiser redt het niet met een fiets. Bovendien krijgen anderen wel rijleskosten vergoed. Ook het aanvullende babypakket is nodig om het leven weer op te pakken. Het leven is anders te duur en de eerdere tegemoetkoming was niet genoeg.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Verweerder kan brede ondersteuning verlenen aan een ingezetene, die is gedupeerd als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Een kind van een gedupeerde kan daarvoor ook in aanmerking komen. [2] De ondersteuning is bedoeld als een steun in de rug met het oog op het maken van een nieuwe start. In het bepalen of brede ondersteuning wordt toegekend en, zo ja, in welke vorm dat gebeurt, heeft verweerder de beleids- en beoordelingsruimte om een eigen afweging te maken. Binnen die ruimte is het aan verweerder om per geval te bekijken of brede ondersteuning passend is. De rechtbank dient de invulling hiervan dan ook terughoudend te toetsen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op voldoende zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht. Er zijn gesprekken gevoerd met eiser en zijn moeder. Verweerder heeft geprobeerd de behoeften van eiser zo goed mogelijk in kaart te brengen. Ter beoordeling van iedere gevraagde tegemoetkoming zijn inlichtingen opgevraagd en is contact geweest met de moeder van eiser, die hem in dit proces vertegenwoordigde. Op basis van alle verstrekte inlichtingen heeft verweerder beslist in hoeverre brede ondersteuning passend is.
Daarbij is rekening gehouden met eisers draagkracht en financiële armslag. Op dat punt heeft verweerder ter zitting toegelicht, dat de financiële situatie niet centraal staat, maar onderdeel is van een breder geheel aan feiten en omstandigheden die in de afweging relevant kunnen zijn. De rechtbank vindt deze benadering niet onredelijk, nu die aansluit op het karakter van de brede ondersteuning, die niet is bedoeld als algemene inkomensaanvulling of - ondersteuning.
10. Daarnaast oordeelt de rechtbank, dat verweerder de vergoeding voor autorijlessen en het babypakket in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
10.1
In het kader van de brede ondersteuning is eiser is op veel manieren geholpen.
Zo is hij geholpen aan een woning, heeft verweerder zorg gedragen voor de inrichting daarvan en zijn de kosten voor opvang in een hotel gecompenseerd. Om eiser te helpen bij zijn studie is het volgen van een VCA-cursus bekostigd. Daarnaast is eenmalig een bedrag van € 330,- overgemaakt om eiser te ondersteunen in de verzorging van zijn dochter. Verder is verweerder aan de mobiliteitsbehoefte van eiser tegemoetgekomen door een fiets te vergoeden. Terecht stelt verweerder dat eiser ook gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Niet is gebleken dat eiser in dat opzicht op een maatschappelijke achterstand staat die reden vormt voor een nadere steun in de rug dan wel dat het gebruik van het openbaar vervoer in zijn geval geen reële optie is. Evenmin is gebleken dat eiser gratis autorijles nodig heeft om zijn leven op de rit te krijgen. Verder is eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd. Eiser heeft volstaan met de stelling dat hem bekend is dat anderen in het kader van brede ondersteuning autorijlessen vergoed hebben gekregen. Nu het echter steeds gaat om een maatwerkvoorziening, dient eiser te wijzen op concrete, vergelijkbare gevallen om zijn stelling op dit punt te onderbouwen. Dit heeft eiser niet gedaan.
10.2
Tot het toekennen van een extra babypakket was verweerder ook niet gehouden. Eiser is al op weg geholpen met een tegemoetkoming van € 330,-. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze tegemoetkoming ontoereikend is voor een nieuwe start. De rechtbank heeft er begrip voor dat het niet eenvoudig is om rond te komen, maar daarin onderscheidt eiser zich niet van anderen die het financieel lastig hebben. Dat is een algemene zorg, die los staat van de kinderopvangtoeslagaffaire. Verder heeft verweerder terecht overwogen, dat de brede ondersteuning niet is bedoeld voor algemene inkomensondersteuning en dat hiervoor andere voorzieningen bestaan.
11. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot afwijzing van een vergoeding voor de gevraagde aanvullende kosten heeft kunnen komen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter en mr. M.J.L. van der Waals en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. D.C van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gedateerd op 11 juli 2023, aan eiser verzonden op 11 augustus 2023.
2.Wht, artikel 2.21, eerste lid, aanhef onder a en b.