ECLI:NL:RBDHA:2024:15870
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens ontbreken connex beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning, welke door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling was genomen. De minister had op 10 april 2024 een besluit genomen, waartegen de verzoeker bezwaar had gemaakt. Op 20 juni 2024 heeft de minister op het bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de minister al op het bezwaar had beslist en er geen beroep was ingesteld, was er geen connex beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb, in combinatie met artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.