ECLI:NL:RBDHA:2024:15846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
09/332408-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging tot doodslag zonder steunbewijs voor verklaringen van aangeefster

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en andere gerelateerde misdrijven. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 14 december 2023, waarbij de verdachte en de aangeefster in een woning aanwezig waren. Tijdens een woordenwisseling zou de verdachte een mes hebben getrokken en de aangeefster verwond hebben. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, met een beroep op noodweer.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig beoordeeld. De aangeefster had inconsistenties in haar verklaringen, wat de rechtbank deed twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan. Er was geen ander bewijs dat de verklaringen van de aangeefster ondersteunde, en het letsel dat zij had opgelopen was niet voldoende om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal en sprak de verdachte integraal vrij van alle beschuldigingen.

Daarnaast werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank hefte ook het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, dat eerder was opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/332408-23
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] , Suriname,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 maart 2024, 23 mei 2024, 1 augustus 2024 (alle pro forma) en 20 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J. Lieftink naar voren is gebracht.
[naam] , vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, advocaat, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting is het spreekrecht namens [naam] uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2023 te [plaatsnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [naam] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2023 te [plaatsnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [naam] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2023 te [plaatsnaam] [naam] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de armen van die [naam] te steken/snijden.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte ongemaximeerd de maatregel moet worden opgelegd tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaringen van de verdachte en de aangeefster volgt dat zij op 14 december 2023 samen aanwezig waren in de woning van de verdachte in [plaatsnaam] . In de woning ontstond een woordenwisseling over de telefoon van de verdachte, waarbij een mes is getrokken. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de aangeefster gewond is geraakt aan haar linker- en rechterarm ter hoogte van de ellenbogen. Ten aanzien van de vraag wie er een mes heeft getrokken en hoe het letsel bij de aangeefster is ontstaan, staan de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar.
Volgens de verklaring van de aangeefster is de verdachte de keuken ingelopen met een mes en heeft hij tegen haar gezegd dat hij haar dood zou maken als hij zijn telefoon niet terugkreeg of woorden van gelijke strekking. Vervolgens zou de verdachte met het mes hebben uitgehaald en op haar hebben ingestoken in haar linker- en rechterarm, met twee hevig bloedende wonden tot gevolg, waarna zij via het balkon naar beneden is gesprongen en is weggerend van de woning.
De verdachte heeft verklaard dat hij bij de woordenwisseling zijn stem zou hebben verheven en dat de aangeefster hiervan zou zijn geschrokken, waarna zij een mes van het aanrecht zou hebben gepakt. De verdachte zou vervolgens het mes van de aangeefster hebben afgepakt, waarbij een worsteling zou zijn ontstaan en aangeefster (mogelijk) zou zijn gesneden.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering mag de rechtbank het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op een enkele getuigenverklaring, in dit geval de verklaring van de aangeefster. De vraag of hier aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van dit concrete geval. De rechtbank zal in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster beoordelen. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of die verklaring, indien betrouwbaar, voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aangeefster op belangrijke onderdelen niet consistent heeft verklaard. Op 14 december 2023 heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte in de keuken in haar rechterarm stak, zij naar het bloed keek en hij toen nog een keer stak. In een aanvullend verhoor op 14 december 2023 heeft zij verklaard dat de verdachte in haar rechterarm stak, zij de keuken uit is gevlucht naar de woonkamer, vervolgens weer de keuken is in gerend en daar het mes langs haar andere arm ging. Ook heeft de aangeefster op 14 december 2023 in eerste instantie verklaard dat de keukendeur open stond, zij is gaan rennen en de verdachte vanaf het balkon riep: ''Ik ga je pakken, ik maak je dood!''. In haar aanvullende verklaring op 14 december 2023 en bij de rechter-commissaris op 21 maart 2014 heeft zij verklaard dat ze zag dat de sleutel van de keukendeur in het slot zat, dat zij de sleutel heeft gedraaid en de keukendeur heeft geopend en vervolgens van het balkon naar beneden is gesprongen. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster (anders dan bij de politie op 14 december 2023) verklaard dat de verdachte haar helemaal niet van het balkon heeft zien springen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om zeer behoedzaam om te gaan met de verklaringen van de aangeefster. De vraag is daarom des te meer of deze verklaringen op de cruciale punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Er is weliswaar letsel bij de aangeefster geconstateerd, maar dit letsel – twee oppervlakkige snijverwondingen – is op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank kan op basis van het dossier namelijk niet zonder twijfel vaststellen hoe dit letsel veroorzaakt is/kan zijn, en welk scenario daarbij past. Overigens dient in dit verband te worden opgemerkt dat de politie in de woning van de verdachte geen bloedsporen heeft aangetroffen, terwijl de aangeefster heeft verklaard dat zij hevig bloedde uit beide verwondingen en dat er allemaal bloed was.
De omstandigheden waaronder de aangeefster is aangetroffen, op blote voeten en zonder jas, bieden ook onvoldoende ondersteuning van de verklaringen van de aangeefster, nu deze omstandigheden ook goed kunnen passen bij de toedracht zoals deze door de verdachte is geschetst.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster, waarbij op zichzelf al vraagtekens te stellen zijn, onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan integraal vrijspreken.

4.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.240,- ingediend te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 24 september 2024, welk bevel apart is geminuteerd;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2024.