ECLI:NL:RBDHA:2024:15845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL.24.25907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf; beroep gegrond verklaard

Op 24 maart 2023 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Eiser heeft de minister van Asiel en Migratie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 19 maart 2024, waarin een beslistermijn van twee weken werd opgelegd, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld op 24 juni 2024 tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, volgens artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank heeft verweerder een concrete beslistermijn van twee weken gegeven, maar verweerder heeft hieraan niet voldaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank merkt op dat er inmiddels een rechterlijke dwangsom van € 7.500 is belopen en dat er geen activiteit van verweerder bekend is.

De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 200 per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan op 30 september 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25907

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

[naam] heeft op 24 maart 2023 namens eiser een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend.
In de brief van 25 oktober 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 5 december 2023 beroep (NL23.38236) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
In de uitspraak van 19 maart 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1123, heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep van 5 december 2023 kennelijk gegrond verklaard en daarbij een beslistermijn van twee weken opgelegd.
Op 24 juni 2024 is namens eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673, volgt dat wanneer de bestuursrechter eerder een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
4. In de uitspraak van 19 maart 2024 heeft de rechtbank aan verweerder een concrete beslistermijn van twee weken gegeven, waarbinnen hij het besluit bekend moet maken. Verweerder heeft hieraan niet voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. De rechtbank hecht eraan om het volgende op te merken. Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft verweerder niet binnen de eerder door de rechtbank gegeven termijn beslist. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 belopen. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft verweerder nog geen besluit bekendgemaakt. Het is de rechtbank gelet op het dossier niet bekend of verweerder enige activiteit heeft ondernomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder nu een besluit bekend dient te maken.
6. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.