ECLI:NL:RBDHA:2024:15838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Somalische eiser met betrekking tot geloofwaardigheid van getuigenissen en leeftijdsverificatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van een Somalische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren op [datum] 2006, heeft op 3 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 3 januari 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 11 september 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig is geweest, met name met betrekking tot de door de eiser opgegeven leeftijd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk, omdat verweerder de door eiser opgegeven leeftijd niet heeft gevolgd, ondanks dat deze consistent is verklaard. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de eiser, met name zijn geboortedatum, niet voldoende is onderbouwd door de verweerder, die zich baseerde op verklaringen van familieleden in een nareisprocedure, waarvan de eiser niet op de hoogte was.

De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarige status van de eiser en dat de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond niet terecht is. De rechtbank vernietigt het besluit van 23 mei 2024 gedeeltelijk en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750. Voor het overige blijven de bestreden besluiten in stand, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een nieuw besluit van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.889

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2006. Hij heeft op 3 november 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 januari 2024 (bestreden besluit 1) afgewezen als ongegrond.
Bij besluit van 23 mei 2024 (bestreden besluit 2) heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de rechtbank vernietigt bestreden besluit 2 gedeeltelijk, voor zover daarbij de door eiser opgegeven leeftijd niet langer wordt gevolgd en aan hem een terugkeerbesluit wordt opgelegd
.Voor het overige blijven de bestreden besluiten in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij getuige is geweest van de moord op zijn neef en daardoor problemen heeft gekregen. Daarnaast wordt hij gediscrimineerd, omdat hij behoort tot de stam Bantu.
Bestreden besluit 1
4. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit geloofwaardig. Verder acht verweerder geloofwaardig dat eiser wordt gediscrimineerd omdat hij behoort tot de stam Bantu, maar verweerder vindt dit onvoldoende zwaarwegend om eiser een asielvergunning te verlenen. De problemen vanwege de moord op de neef van eiser worden niet geloofwaardig geacht. Daarbij is van belang dat eiser geen duidelijke omschrijving kan geven van de mannen die de moord zouden hebben gepleegd. Eiser heeft ook geen inzicht gegeven in de reden voor de moord en hij heeft summier en tegenstrijdig verklaard over het contact met de twee mannen. Verder geeft hij onvoldoende inzicht in het gesprek met zijn oom en de situatie die daarop volgde. Tot slot loop eiser geen risico op ernstige schade vanwege de aanwezigheid van Al Shabaab. Eiser valt namelijk niet onder een van de doelwitten van Al Shabaab zoals genoemd in het Algemeen Ambtsbericht Somalië van juni 2023.
Bestreden besluit 2
5. In het aanvullende besluit overweegt verweerder dat de door eiser opgegeven identiteit, in het bijzonder de geboortedatum, alsnog niet wordt gevolgd. Tijdens het onderzoek naar adequate opvang is namelijk gebleken dat een aantal familieleden tijdens een nareisprocedure hebben verklaard dat eiser is geboren in 2002. Gelet hierop heeft verweerder aanleiding gezien niet meer uit te gaan van de geregistreerde en door eiser opgegeven leeftijd, maar van de meerderjarigheid van eiser tijdens zijn asielaanvraag in Griekenland en Nederland. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM. [1]
Standpunt eiser
5. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert tegen het bestreden besluit 1 aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn minderjarige leeftijd. Er is niet gebleken dat de gehoormedewerkers bevoegd waren om kinderen te horen. Verder is onvoldoende doorgevraagd over de moord op zijn neef en de omstandigheden daarvan. Verder is de discriminatie van de Bantu zodanig ernstig dat er sprake is van een situatie van materiële deprivatie. Hierbij verwijst eiser naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 december 2023. Daarnaast is onvoldoende ingegaan op artikel 8 EVRM, maar deze grond heeft eiser ter zitting laten vallen. Tegen bestreden besluit 2 voert eiser aan dat hij niet op de hoogte is van nareisprocedures of door wie de tegengeworpen verklaringen over de geboortedatum zijn afgelegd. Bovendien heeft eiser consistent verklaard over zijn geboortedatum en is verweerder daar tot aan het bestreden besluit 2 wel vanuit gegaan.
Het oordeel van de rechtbank
6. Verweerder heeft ten onrechte de door eiser opgegeven leeftijd niet gevolgd. Uit het claimverzoek van Griekenland blijkt dat eiser in Griekenland geregistreerd staat als minderjarig. Verder heeft eiser consequent verklaard dat hij geboren is op 10 oktober 2006. Het uitgangspunt is dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan van de registratie in een andere lidstaat. Dit is alleen anders wanneer er sprake is van concrete aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. Uit bestreden besluit 2 en ter zitting is gebleken dat de leeftijd is gewijzigd op grond van enkele verklaringen van familieleden in een nareisprocedure. De verklaringen zijn echter niet overgelegd of met andere documenten onderbouwd. Daarbij komt dat eiser niet op de hoogte was van de nareisprocedure of wie deze procedure heeft gestart. Gelet hierop geven de verklaringen van familieleden onvoldoende reden voor twijfel aan de registratie. Verweerder heeft daarom ten onrechte de identiteit van eiser ongeloofwaardig geacht op het onderdeel van de leeftijd. Het beroep is in zoverre gegrond.
7. Verweerder heeft wel voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Uit het aanmeldgehoor en het nader gehoor blijkt dat verweerder tijdens de gehoren is uitgegaan van de minderjarigheid van eiser en eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gehoormedewerkers niet bevoegd waren of onvoldoende getraind waren om kinderen te horen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd op welke manier rekening is gehouden met het referentiekader. [2] Verder heeft verweerder ook voldoende doorgevraagd over de gebeurtenissen. Er zijn bijvoorbeeld meerdere vragen gesteld over het uiterlijk van de mannen die de neef van eiser zouden hebben vermoord en welke kleding ze droegen. Ook is gevraagd of eiser weet tot welke stam zij behoorden en of hij dat aan hun uiterlijk kon zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Verweerder heeft de problemen vanwege de moord op de neef niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft eiser zeer summier verklaard over de redenen van de moord. Hij heeft hierover ook geen navraag gedaan bij zijn oom. Verder stelt verweerder terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het contact met de twee mannen. Aan de ene kant verklaart hij dat hij bedreigd is nadat hij naar binnen is geweest en aan de andere kant dat de mannen hem direct bedreigden toen zij naar buiten kwamen. [3] Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging, ondanks de discriminatie van Bantu. Verweerder wijst er in dat verband op dat uit de landeninformatie en het Algemeen Ambstbericht Somalië van 2023 niet volgt dat er sprake is van stelselmatige discriminatie. Verder blijkt uit eisers verklaringen dat hij wel toegang heeft tot medische zorg en onderwijs, als hij daarvoor de middelen zou hebben. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat de discriminatie en achterstelling van eiser niet betekenen dat sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de asielaanvraag niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. Verweerder is daarbij wel ten onrechte niet uitgegaan van de door eiser opgegeven leeftijd. Het beroep is gegrond, voor zover dit ziet op het niet langer volgen van de door eiser opgegeven leeftijd en het als gevolg daarvan genomen terugkeerbesluit. Verweerder heeft, uitgaande van de meerderjarigheid van eiser, het onderzoek naar adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst gestaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 daarom, gedeeltelijk, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
11. De rechtbank merkt daarbij op dat zij geen ruimte ziet om de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 2 in stand te laten, al dan niet omdat eiser volgens zijn eigen opgaaf per heden ook meerderjarig is. Het geconstateerde zorgvuldigheidgebrek is daarvoor te ernstig. Verweerder zich heeft immers ten aanzien van eisers leeftijd gebaseerd op verklaringen in een nareisdossier over eiser, welk dossier eiser stelt niet te kennen en waarover eiser ook geen informatie krijgt van verweerder. Bovendien zijn de relevante verklaringen uit dat dossier ook niet in deze procedure overgelegd door verweerder – naar verluidt ter bescherming van de privacy van de betrokkenen – en is eiser niet nader gehoord.
12. Voor het overige blijven de bestreden besluiten in stand. Gelet op het in stand laten van bestreden besluit 1 ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder op te dragen voor het vernietigde gedeelte een nieuw besluit te nemen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 mei 2024 gedeeltelijk, namelijk voor zover in het besluit de door eiser opgegeven leeftijd niet wordt gevolgd en aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie pagina 2 en 3 van het bestreden besluit.
3.Pagina 7 van het nader gehoor; Pagina 21 van het nader gehoor.