In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van een Somalische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren op [datum] 2006, heeft op 3 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 3 januari 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 11 september 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig is geweest, met name met betrekking tot de door de eiser opgegeven leeftijd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk, omdat verweerder de door eiser opgegeven leeftijd niet heeft gevolgd, ondanks dat deze consistent is verklaard. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de eiser, met name zijn geboortedatum, niet voldoende is onderbouwd door de verweerder, die zich baseerde op verklaringen van familieleden in een nareisprocedure, waarvan de eiser niet op de hoogte was.
De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarige status van de eiser en dat de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond niet terecht is. De rechtbank vernietigt het besluit van 23 mei 2024 gedeeltelijk en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750. Voor het overige blijven de bestreden besluiten in stand, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een nieuw besluit van de verweerder.