ECLI:NL:RBDHA:2024:15828
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Ghanese nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 27 juli 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de rechtbank op 3 september 2024 op de hoogte heeft gesteld van de opheffing van de maatregel, omdat de eiser was uitgezet. Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 28 augustus 2024 de gronden van het beroep ingediend, waarop de minister op 29 augustus 2024 heeft gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de zware gronden die door de minister zijn aangevoerd, feitelijk juist zijn en dat er voldoende onderbouwing is voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. Gezien de omstandigheden en de argumenten van de minister, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond is voor schadevergoeding. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.