ECLI:NL:RBDHA:2024:1582
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve grondslagen
Op 12 februari 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door een gemachtigde, tegen mr. C.G. Meeder, de rechter in een aanhangige zaak. De verzoeker stelde dat de rechter niet objectief naar de zaak keek en dat de houding van de rechter jegens hem en zijn gemachtigde anders was dan tegenover de wederpartij, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag.
De rechtbank oordeelde dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor klachten over de bejegening van een rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De klachten van de gemachtigde van verzoeker waren voornamelijk gericht op de manier waarop hij door de rechter was behandeld, wat volgens de rechtbank onvoldoende grond vormde voor een wrakingsverzoek.
De rechtbank concludeerde dat de gestelde klachten niet concreet genoeg waren en dat er geen bewijs was voor (de schijn van) partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.