ECLI:NL:RBDHA:2024:15793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.17022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor derdelander Oekraïne in het bestuursrecht

Op 2 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. Verzoeker had geen bevriezingsbrief en kon zich niet inschrijven bij de gemeente, wat leidde tot een terugkeerbesluit van de minister voor Asiel en Migratie. De minister verzet zich niet meer tegen de toewijzing van het verzoek, waardoor de voorzieningenrechter het verzoek heeft toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt, totdat op het beroep is beslist. Dit betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zijn recht op opvang behoudt en mag blijven werken. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan verzoeker, die werd bijgestaan door een gemachtigde. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17022

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de minister voor Asiel en Migratie,

(gemachtigde: K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Daarom heeft de minister een terugkeerbesluit genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.17016. Ook heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek staat bekend onder NL24.17022.

Overwegingen

1.1
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
2.1
In het bestreden besluit heeft de minister gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:32). Als gevolg van deze uitspraak eindigt na 4 maart 2024 van rechtswege het recht van verzoeker op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
2.2
De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft op 2 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1366) in zes zaken een voorlopige voorziening getroffen. In die uitspraken is gewezen op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, en de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. Daarin heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, in een aantal zaken aanleiding gezien om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Om die reden is bepaald dat de betreffende vreemdelingen niet worden uitgezet en dat zij worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hen van toepassing is, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist.
2.3
Verzoeker heeft op 29 mei 2024 stukken aan het dossier toegevoegd waarbij wordt aangegeven dat pas een bevriezingsbrief naar hem kan worden verzonden zodra hij weer opnieuw staat ingeschreven bij de gemeente. De gemeente daarentegen weigert verzoeker opnieuw in de gemeente te registreren zolang hij geen toegewezen voorlopige voorziening of bevriezingsbrief van verweerder kan overleggen. Om die reden heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening.
2.4
De minister heeft desgevraagd in een brief van 5 juni 2024 aangegeven dat terecht geen bevriezingsbrief aan verzoeker is gestuurd, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit de brief die de Staatssecretaris op 25 april 2024 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Uit deze brief volgt dat de bevriezing geldt voor derdelanders die zijn (her-) ingeschreven in de BRP, voor wie nog geen voorlopige voorziening of ordemaatregel was gevraagd en/of is getroffen en indien zij Nederland nog niet hebben verlaten met gebruikmaking van het remigratiebeleid of andere terugkeerondersteuning dan wel er geen aanwijzingen zijn dat het EU-schengengebied is verlaten. Op dit moment staat verzoeker niet ingeschreven in de BRP, zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden om een bevriezingsbrief te ontvangen, aldus de minister.
De minister heeft verder aangegeven dat telefonisch contact is opgenomen met gemeente Midden-Groningen. De gemeente heeft aangegeven dat het verzoek van verzoeker om inschrijving is afgewezen omdat hij heeft verklaard woonachtig te zijn bij vrienden in de gemeente Groningen. Verzoeker diende zich dan ook te wenden tot de gemeente Groningen voor inschrijving. Uit telefonische navraag bij de gemeente Groningen is gebleken dat verzoeker geen verzoek heeft gedaan om zich te laten inschrijven. De minister meent dan ook dat aan verzoeker terecht geen bevriezingsbrief is afgegeven, omdat hij zich eerst had moeten laten inschrijven bij de gemeente Groningen.
2.5
Op 5 juni 2024 heeft verzoeker aangegeven dat hij een afspraak bij de gemeente Groningen zal maken voor de registratie. Mocht de registratie onverhoopt niet lukken, dan zal verzoeker de voorzieningenrechter te zijner tijd informeren.
2.6
Op 11 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter gevraagd naar de stand van zaken. Op 24 juli 2024 heeft verzoeker aangegeven dat hij zich nog niet heeft kunnen inschrijven omdat hij geen woning heeft. Hij wijst op een brief van de gemeente Groningen van 3 juli 2024. Zonder registratie is het voor hem ook niet mogelijk om opvang van de gemeente voor derdelanders te verkrijgen. Op deze manier wordt het hem praktisch onmogelijk gemaakt om van de rechten onder de tijdelijke bescherming te genieten.
2.7
Op 26 augustus 2024 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om met spoed een uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening te doen, omdat verzoeker voor de tweede keer een weigering inschrijving BRP heeft gekregen van de gemeente als gevolg van het ontbreken van een toegewezen voorlopige voorziening.
2.8
Op 2 september 2024 heeft de voorzieningenrechter de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op de berichten van verzoeker van 24 juli 2024 en 26 augustus 2024.
2.9
De minister heeft op 9 september 2024 een bericht aan de voorzieningenrechter doen toekomen. Om ingeschreven te worden in de BRP is in principe met de gemeenten de afspraak gemaakt dat zij personen wederom inschrijven als de derdelander voor 4 mei 2024 heeft laten weten dat hij zich opnieuw wil laten inschrijven. Het maakt dan niet uit als de gemeente de derdelander pas na 4 mei 2024 weer inschrijft. Verzoeker is op 22 maart 2024 uitgeschreven uit de BRP. Uit contact met gemeente Midden-Groningen is gebleken dat verzoeker zich op 3 mei 2024 daar heeft gemeld voor inschrijving in de BRP. Uit contact met gemeente Hardenberg is vervolgens op 4 september 2024 gebleken dat verzoeker zich op 1 augustus 2024 heeft gemeld bij gemeente Hardenberg en dat er, ondanks de aangifte van vestiging vanuit het buitenland, geen aanwijzingen zijn dat hij in het buitenland heeft verbleven. Nu verzoeker zich inmiddels bij verschillende gemeenten heeft gemeld, is niet duidelijk of gemeente Hardenberg op de hoogte is van het feit dat eiser zich reeds op 3 mei 2024 bij gemeente Midden- Groningen heeft gemeld om wederom in de BRP te worden ingeschreven. Verweerder verzet zich gelet op het voorgaande niet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening.
3.1
Gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen, maar ook omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze procedure zich niet leent om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op de rechtsvragen die samenhangen met het beroep, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist. Het treffen van de voorlopige voorziening betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken.
3.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 875,- (1 punt), omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van € 875,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.