ECLI:NL:RBDHA:2024:15789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.21948 en NL24.21952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Russische en Oekraïense eisers in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee eisers, een Russische man en een Oekraïense vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 23 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Estland verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eisers hebben aangevoerd dat zij tijdens hun verblijf in Estland slachtoffer zijn geweest van onmenselijke of vernederende behandeling en dat zij bij een eventuele overdracht naar Estland opnieuw een reëel risico lopen op dergelijke behandelingen. De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit kan gaan dat Estland zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank concludeert dat de stellingen van eisers onvoldoende zijn onderbouwd om aan te nemen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Estland. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat zij mogen worden overgedragen aan Estland. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21948 en NL24.21952

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Oekraïense nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
mede namens hun minderjarige dochter:

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 23 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Estland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
De verzoeken van eisers een voorlopige voorziening te treffen staan geregistreerd onder zaaknummers NL24.21949 en NL24.21953. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers, omdat Estland verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Estland een verzoek om overname gedaan. Estland heeft dit verzoek op 15 april 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eisers in beroep dat de zienswijzen als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op moet beslissen. De minister is in de besluiten ingegaan op de zienswijzen van eisers. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijzen waarvan eisers in beroep niet concreet hebben aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hen niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Kan de minister ten aanzien van Estland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eisers voeren, in de kern weergegeven, aan dat ten aanzien van Estland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij stellen dat zij tijdens hun verblijf in Estland slachtoffer zijn geweest van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser betoogt dat hij in eerste instantie een verblijfsvergunning in Estland heeft gekregen, maar dat deze is ingetrokken zonder dat hij is gehoord en de reden daarvoor niet aan hem is meegedeeld. Ook bij zijn nieuwe asielaanvraag is hij niet gehoord en deze is zonder opgaaf van reden niet-ontvankelijk verklaard. Na de intrekking van zijn verblijfsvergunning werd hij direct op straat gezet en werden hem alle voorzieningen ontnomen. Hierdoor achten eisers het aannemelijk dat zij bij een eventuele overdracht naar Estland opnieuw een reëel risico lopen op dergelijke behandelingen. Eisers betogen dat asielzoekers van Russische nationaliteit in Estland geen eerlijke en objectieve beoordeling van hun asielaanvragen krijgen. Ter onderbouwing van hun stelling verwijzen zij naar een rapport van Amnesty International uit 2023, getiteld
The State of the World’s Human Rights, Estonia 2023. Daarbij vrezen eisers dat zij bij overdracht naar Estland zullen worden teruggestuurd naar Rusland. Eiser, als voorstander van Navalny, stelt dat hij bij uitzetting naar Rusland als tegenstander van Poetin vervolgd zal worden. Eisers betogen verder dat de minister heeft gehandeld in strijd met het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU; ECLI:EU:C:2024:195). Volgens dat arrest moet, als de informatie die de verzoeker om een asielvergunning verstrekt daar aanleiding toe geeft, de verzoekende lidstaat onderzoek doen naar het bestaan van een reëel risico dat de verzoeker bij of na de overdracht wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling. Dat heeft de minister onvoldoende gedaan, aldus eisers.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Estland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Estland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Estland een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. De enkele stelling van eisers dat hun verblijfsvergunningen zonder opgaaf van reden zijn ingetrokken en dat hun nieuwe asielaanvragen zonder hun bekende reden niet-ontvankelijk verklaard zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat er problemen zijn die dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Estland op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. [5] In de verwijzing van eisers naar het artikel van Amnesty International ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor een dergelijk oordeel; uit de door eisers aangehaalde stukken kan worden afgeleid dat de situatie in Estland niet optimaal is, maar niet dat er sprake is van systematische tekortkomingen. In tegenstelling tot eisers leest de rechtbank in het artikel niet dat de Estse overheid er alles aan doet om asielzoekers, en met name Russische, te weren. Dat blijkt ook niet uit het internetartikel van Analou Agency van 10 januari 2024 waar eisers naar verwijzen, alleen al niet omdat dat artikel gaat over de situatie in Letland.
6.3.
Nu de autoriteiten van Estland met het claimakkoord hebben gegarandeerd de asielverzoeken van eisers in behandeling te nemen, en daarmee hebben gegarandeerd zich te zullen houden aan de internationale verplichtingen, en de stelling van eisers dat zij onmenselijk zijn behandeld onvoldoende is onderbouwd, is er geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Estland niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er rustte op de minister dan ook geen plicht tot het doen van nader onderzoek. De minister heeft dan ook niet gehandeld in strijd met het arrest X, en heeft de bestreden besluiten op dit punt voldoende gemotiveerd.
Indirect refoulement
7. Ten aanzien van de vrees van eisers om te worden uitgezet naar Rusland, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of eisers bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico lopen op indirect refoulement, gelet op het arrest van het HvJ EU van 30 november 2023 [6] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [7] Dit is alleen anders indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land. Dat is hier, zoals hiervoor overwogen, niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat eisers mogen worden overgedragen aan Estland. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
6.ECLI:EU:C:2023:934.