ECLI:NL:RBDHA:2024:15788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot de overdracht van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Libische vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 september 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat er onduidelijkheid bestond over het land van overdracht, aangezien zowel Duitsland als Zweden werden genoemd. De rechtbank oordeelde dat de vermelding van Zweden een kennelijke verschrijving was en dat eiser voldoende op de hoogte was gesteld van de overdracht naar Duitsland.

Eiser voerde aan dat er medische beletselen waren voor zijn overdracht, aangezien hij op 30 september 2024 een oogoperatie zou ondergaan. De rechtbank oordeelde echter dat de geplande operatie niet de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aantastte. Eiser had niet aangetoond dat hij daadwerkelijk geopereerd zou worden en de rechtbank concludeerde dat de medische omstandigheden van eiser voldoende waren meegewogen door de verweerder.

De rechtbank stelde vast dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet had betwist en dat deze gronden feitelijk juist waren. Het risico op onttrekking was daarmee gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36142

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft in het beroepschrift van 16 september 2024 de gronden van het beroep vermeld. Na de mogelijkheid daartoe heeft eiser deze beroepsgronden niet nader aangevuld. Verweerder heeft op 24 september 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 24 september 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Libische nationaliteit te hebben.
Land van overdracht
2. Eiser stelt dat niet eenduidig wordt aangegeven aan welk land de overdracht zal plaatsvinden, zowel Duitsland als Zweden worden genoemd.
3. In het verweerschrift heeft verweerder gemeld dat abusievelijk Zweden als land van overdracht is genoemd in de maatregel van bewaring. Uit het overdrachtsbesluit van 20 augustus 2024, het claimakkoord van 6 mei 2024, alle verslagen van de met eiser gevoerde vertrekgesprekken en de aankondiging van de overdracht van 16 september 2024 blijkt evident dat eiser zal worden overgedragen aan Duitsland. Eiser is daarmee voldoende op de hoogte gesteld en het vermelden van Zweden is een kennelijke verschrijving die niet kan leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
Medische beletselen en lichter middel
4. Eiser stelt dat er medische beletselen zijn voor zijn overdracht. Op 30 september 2024 vindt een oogoperatie plaats in Sneek. Hij heeft daartoe een bevestiging van de afspraak met de oogarts overgelegd. Eiser stelt ook dat er geen aanleiding is om te stellen dat geen medewerking zal worden verleend. Hij is steeds ingegaan op de uitnodigingen van DT&V. [2] Eiser meent daarom dat een lichter middel aangewezen is.
5. De rechtbank stelt voorop dat een eventuele geplande operatie niet raakt aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser heeft met de door hem overgelegde stukken verder niet aangetoond dat hij daadwerkelijk geopereerd zal worden op 30 september 2024. Ook blijkt uit de stukken niet dat eiser hierdoor detentieongeschikt is, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig zou kunnen worden. Verweerder heeft eisers medische omstandigheden voldoende meegewogen en terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag van uit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven. Het feit dat eiser aanwezig was bij de vertrekgesprekken, maakt niet dat het onttrekkingsrisico hiermee wordt ondervangen. Eiser heeft immers meerdere keren verklaard dat hij niet wil meewerken aan een overdracht naar Duitsland.
Ambtshalve toets
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dienst Terugkeer en Vertrek.