ECLI:NL:RBDHA:2024:15782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/2329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot continueren van opvang door het COA op basis van vreemdelingenrecht en EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om continuering van opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, heeft zijn aanvraag tot opvang ingediend na een eerdere afwijzing door het COA op 14 februari 2024. De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het COA terecht het verzoek om opvang heeft afgewezen. Eiser heeft geen recht op opvang op grond van de relevante artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt vast dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat hij lijdt aan de ziekte van Hodgkin en dat hij nog niet volledig in remissie is, maar de rechtbank concludeert dat er geen acute medische noodsituatie is die opvang noodzakelijk maakt.

De rechtbank wijst erop dat asielzoekers en andere vreemdelingen alleen aanspraak kunnen maken op opvang in de gevallen die zijn voorzien in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Eiser valt niet onder de categorieën die recht hebben op opvang volgens deze regeling. De rechtbank concludeert dat het COA het verzoek om opvang kon weigeren en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/2329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder (COA)

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om het continueren van de opvang bij het COA.
1.1.
Het COA heeft het verzoek om opvang met het besluit van 14 februari 2024 afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het COA het verzoek om opvang kon afwijzen en dat het beroep ongegrond is. Hieronder zal de rechtbank verder toelichten hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Hij heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom deze vrijstelling.
Besluit COA
4. De IND heeft bij besluit van 16 januari 2024 ambtshalve beoordeeld dat artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet van toepassing is op eiser. Gelet op dit besluit heeft het COA bij brief van 25 januari 2024 aangekondigd dat eiser AZC Luttelgeest op 2 februari 2024 moet verlaten.
Bij brief van 3 februari 2024 heeft eiser het COA verzocht om de opvangvoorzieningen te continueren. Bij besluit van 14 februari 2024 heeft het COA dit verzoek afgewezen. Eiser valt niet onder de categorieën die recht hebben op opvang en die worden genoemd in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Verder is volgens het COA geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden. Uit het BMA-advies blijkt namelijk dat geen sprake is van een acute medische noodsituatie.
Gronden beroep
5. Eiser voert aan dat hij lijdt aan de ziekte van Hodgkin. Hij is pas volledig uitbehandeld als sprake is van volledige remissie. Dat kan pas na een periode van vijf jaar. Eiser wordt nog steeds op regelmatige basis gecontroleerd door de artsen van het MCL, afdeling OCL. Aangezien nog geen sprake is van een complete remissie is eiser van mening dat het prematuur is om opvang aan eiser te onthouden.
6. Verder voert eiser aan dat hij om een voorlopige voorziening had gevraagd op het moment van dreigende ontruiming uit het AZC. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 2 februari 2024 (zaaknummer NL24.2094) geoordeeld dat het verzoek werd afgewezen. Volgens eiser is het opmerkelijk dat de voorzieningenrechter heeft overwogen dat eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw en dat het verzoek om een voorlopige voorziening mocht worden afgewacht.
7. Voor een goede verdediging in de zaak over artikel 64 van de Vw is het volgens eiser noodzakelijk dat hij opvang krijgt. Eiser is op straat beland en kan zich niet goed handhaven in Nederland. Uit de artikelen 6 en 8 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest Grondrechten EU moet worden afgeleid dat de overheid noodzakelijke voorwaarden moet creëren zodat betrokkene zich op een passende manier kan verdedigen in lopende verblijfsprocedures.
Oordeel van de rechtbank
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kunnen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva jegens het COA aanspraak maken op verstrekkingen, waaronder opvang (zie de uitspraak van 10 januari 2014 [1] ). In artikel 3 van de Rva zijn de categorieën asielzoekers opgenomen aan wie opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
9. Uit bovengenoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat het COA niet gehouden kan worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen in de vorm van een acute medische noodsituatie. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is.
Recht op opvang
10. Ter zitting heeft eiser het standpunt dat hij valt onder artikel 3 van de Rva laten vallen. Hierdoor is niet langer in geschil tussen partijen dat eiser niet behoort tot een van de categorieën vreemdelingen aan wie opvang wordt geboden zoals bepaald in de Rva. De rechtbank begrijpt uit de beroepsgronden en hetgeen eiser op zitting heeft toegelicht, dat het belangrijkste standpunt is dat eiser wel recht heeft op opvang gelet op hogere regelgeving. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt.
10. Het standpunt dat eiser recht heeft op opvang gelet op de artikelen 6 en 8 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest Grondrechten EU slaagt niet. Dat er uit deze artikelen een plicht volgt voor het COA om vreemdelingen op te vangen heeft eiser niet onderbouwd. Ter zitting heeft eiser verwezen naar twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [2] , om aan te geven dat het standpunt over de toepasbaarheid van artikel 6 van het EVRM aan het veranderen is. Uit de enkele verwijzing naar deze uitspraken ter zitting kan de rechtbank, zonder nadere onderbouwing, niet afleiden dat de uitspraken van toepassing zijn op de zaak van eiser. Daarnaast ziet de rechtbank niet in dat uit deze uitspraken zou moeten volgen dat het COA in dit geval, buiten de Rva om, opvang moet bieden aan eiser. Verder is niet gebleken dat eiser zich niet op een passende manier kan verdedigen in de lopende beroepsprocedure over artikel 64 van de Vw zonder opvang bij het COA. Eiser heeft een gemachtigde die namens hem het woord kan voeren tijdens de zitting en hem anderszins (juridisch) kan bijstaan. Het nieuwe, op zitting ingenomen, standpunt dat eiser vanwege gezondheidsredenen niet bij de zitting aanwezig kon zijn heeft eiser ook niet onderbouwd.
12. Eiser heeft verder aangegeven dat hij het moeilijk te verhouden vindt dat in de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 2 februari 2024, is vermeld dat eiser rechtmatig verblijf heeft, maar dat dit volgens het COA geen recht op opvang geeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zake ter zitting terecht verwezen naar paragraaf A3/7.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, waaruit volgt dat geen sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vw bij het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening (in het kader van artikel 64 van de Vw) en dat ter zake evenmin aanspraak kan worden gemaakt op de verstrekkingen ingevolge de Rva. De beroepsgrond slaagt niet.
Zeer bijzondere omstandigheden
13. Het COA heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in de vorm van een acute medische noodsituatie waardoor het COA opvang zou moeten verlenen. Uit het BMA-advies van 2 januari 2024 blijkt namelijk dat geen sprake is van een acute medische noodsituatie. Daarin staat het volgende:

Betrokkene is in 2021 behandeld voor de ziekte van Hodgkin. Het ging om een uitgebreide vorm maar reeds met twee kuren werd remissie bereikt. Nadien heeft betrokkene (tot september 2021) nog twee aanvullende kuren gehad. De aandoening is in remissie gebleven en er zijn geen tekenen van ziekte, evenmin afwijkingen bij bloedonderzoek. Gezien het beloop tot nu toe is de kans op definitieve genezing zeer hoog (> 90%).
(…)
De behandeling betreft follow up die tot vijf jaar na einde behandeling (september 2021) voortgezet zal worden.
(…)
Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2b. genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden?
Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht ik geen medische noodsituatie binnen deze termijn, omdat de aandoening inmiddels geruime tijd in remissie is, er zeer grote kans op definitieve genezing is en voor zover er toch ziekteactiviteit zou ontstaan deze niet binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden.
Eiser heeft in beroep enkel gesteld dat de ziekte van Hodgkin nog niet in volledige remissie is. Met deze stelling heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat thans sprake is van een acute medische noodsituatie. De rechtbank neemt bij deze beoordeling mee dat eiser ook zonder opvang aanspraak maakt op medisch noodzakelijke zorg op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het COA het verzoek van eiser voor het continueren van de opvang kon weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Regner tegen Tjechië, 19 september 2017, 35289/11 en Mirovni Institut tegen Slovenië, 13 maart 2018, 32303/13.