In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om continuering van opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, heeft zijn aanvraag tot opvang ingediend na een eerdere afwijzing door het COA op 14 februari 2024. De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het COA terecht het verzoek om opvang heeft afgewezen. Eiser heeft geen recht op opvang op grond van de relevante artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt vast dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat hij lijdt aan de ziekte van Hodgkin en dat hij nog niet volledig in remissie is, maar de rechtbank concludeert dat er geen acute medische noodsituatie is die opvang noodzakelijk maakt.
De rechtbank wijst erop dat asielzoekers en andere vreemdelingen alleen aanspraak kunnen maken op opvang in de gevallen die zijn voorzien in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Eiser valt niet onder de categorieën die recht hebben op opvang volgens deze regeling. De rechtbank concludeert dat het COA het verzoek om opvang kon weigeren en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.