ECLI:NL:RBDHA:2024:15777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
09/002052-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 december 2022 in Wassenaar een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed, gedroeg zich zeer onvoorzichtig en onoplettend, wat resulteerde in een ongeval waarbij zijn medepassagier zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte reed met een snelheid van minimaal 101 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. Bovendien was de verdachte onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 815 microgram per liter, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt.

Tijdens de rechtszitting op 19 september 2024 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos rijgedrag vertoonde, maar heeft hem vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat heeft geleid tot het verkeersongeval en het zware letsel van de medepassagier.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden en een rijontzegging van drie jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zich onverantwoordelijk gedragen in het verkeer en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat de rechtbank zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/002052-23
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I.A. van Straalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 december 2022 te Wassenaar, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Stoeplaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- na het gebruik van alcohol waarvan hij, verdachte, weet, althans had moeten weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen is gaan rijden en/of
- te rijden met een snelheid waarbij de wettelijke maximumsnelheid ter plaatse in ernstige mate werd overschreden,
waardoor een ander (genaamd [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een lichte hersenschudding,
- meerdere ribbreuken (7 in totaal),
- een kneuzing van het longweefsel en/of
- een bekkenbreuk
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede of derde, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 24 december 2022 te Wassenaar als bestuurder van een voertuig,
(personenauto, Mercedes-Benz AMG [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 815 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2022 te Wassenaar als bestuurder van een voertuig,
(personenauto, Mercedes-Benz AMG [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, in die zin dat sprake is geweest van roekeloos rijgedrag waardoor het slachtoffer [naam] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feit bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit de verdachte partieel vrij te spreken. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van roekeloosheid of zeer onvoorzichtig handelen en evenmin verkeerde de verdachte in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de
bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Het ongeval
Op grond van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft op 24 december 2022 in Wassenaar een verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft gereden met een snelheid van minimaal 101 kilometer per uur, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De verdachte heeft de controle over de auto verloren en is na het raken van een boom in een slip geraakt. Het voertuig heeft vervolgens een lantaarnpaal geraakt, is door een hekwerk gereden en is uiteindelijk in de bosschages terecht gekomen. Als gevolg van het ongeval is bij de medepassagier [naam] zwaar lichamelijk letsel ontstaan in de vorm van een lichte hersenschudding, meerdere ribbreuken, kneuzing van het longweefsel en een breuk van de bekkenring. De breuken hadden een verwachte hersteltijd van tenminste zes tot twaalf weken en daarna werd een langdurig revalidatietraject verwacht van enkele maanden. Uit het dossier volgt dat het beloop van het herstel overeenkomstig deze prognose is geweest.
Rijden onder invloed
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte na het verkeersongeval en vóór de ademanalyse een ‘schrikborrel’ heeft genomen. De eerste vraag die de rechtbank dan ook dient te beantwoorden is of verdachte tijdens het rijden onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De toenmalige vriendin van de verdachte heeft in eerste instantie tegenover de politie verklaard dat zij de bestuurder was van de Mercedes. Ook de verdachte heeft in eerste instantie tegenover de politie verklaard dat niet hij maar iemand anders de Mercedes had bestuurd. Pas na herhaaldelijk vragen verklaarde de verdachte dat hij de auto had bestuurd. Hij heeft daarbij op geen enkel moment gesproken over de slokken Bacardi die hij ná het ongeval nog zou hebben gedronken, ook niet toen hem werd bevolen mee te werken aan een ademanalyse en hij daaraan vervolgens zijn medewerking heeft verleend. De vriendin van de verdachte heeft pas twee weken later tegenover de politie verklaard dat de verdachte de helft van een literfles Bacardi Razz die in haar auto zou hebben gelegen zou hebben gedronken na het ongeval. De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over zijn alcoholconsumptie gedurende de avond van het ongeval, maar heeft pas op de terechtzitting van 19 september 2024 voor het eerst over deze ‘schrikborrel’ verklaard. Ter onderbouwing is verder nog een betalingsbewijs van de Gall & Gall van vier dagen voor het ongeval overgelegd. Het daarop vermelde bedrag lijkt niet overeen te komen met de prijs van twee (liter)flessen Bacardi Razz. Tenslotte wijst de verdediging op de Whatsapp-conversatie tussen de verdachte en zijn vriendin, die ter gelegenheid van het verhoor bij de rechter-commissaris in de vorm van een print-screen is overgelegd met daarbij het gebruik van de woorden “Je kon toch gewoon rijden of komt dat door de fles Bacardi”. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het gebruik van deze woorden bepaald niet specifiek laat staan uitsluitend terug te voeren zijn op het drinken van Bacardi na het ongeval en voor de ademanalyse.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte als onaannemelijk terzijde kan worden gesteld, zodat buiten redelijke twijfel kan worden bewezen dat verdachte een voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcohol dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Het gaat hier om een eenzijdig verkeersongeval, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol harder heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid en daarbij de controle over het voertuig heeft verloren.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Het juridische begrip “schuld” houdt in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is, zoals de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte roekeloos is geweest. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging. Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte reed met een aanzienlijke overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Daarnaast verkeerde hij onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door vermindering van het reactievermogen en de oplettendheid. Aannemelijk is dat de mate van alcoholintoxicatie aan de handelingen en reacties van de verdachte heeft bijgedragen. Van een andere oorzaak voor het van de weg en in een slip raken, waardoor de controle over het voertuig werd verloren, dan een menselijke handeling is niet gebleken. Of iemand anders dan de verdachte het elektronisch stabiliteitssysteem (ESP) van het voertuig voor het ongeval wel of niet had uitgeschakeld doet verder niet ter zake. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder van een voertuig om te controleren of dit systeem is ingeschakeld voordat hij de weg op gaat.
ConclusieDe rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het verkeersgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 WVW 1994 is aan te merken en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [naam] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht aldus het onder feit 1 en onder feit 2 primair ten laste gelegde bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 24 december 2022 te Wassenaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
deStoeplaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- na het gebruik van alcohol waarvan hij, verdachte, weet, althans had moeten weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen
tegaan rijden, en
- te rijden met een snelheid waarbij de wettelijke maximumsnelheid ter plaatse in ernstige mate werd overschreden,
waardoor een ander genaamd [naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een lichte hersenschudding,
- meerdere ribbreuken (7 in totaal),
- een kneuzing van het longweefsel en
- een bekkenbreuk
werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 24 december 2022 te Wassenaar als bestuurder van een voertuig, (personenauto, Mercedes-Benz AMG [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 815 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen in combinatie met een taakstraf en een geldboete.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt met als gevolg zwaar lichamelijk letsel bij zijn medepassagier. De verdachte reed onder invloed van alcohol en heeft de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur fors overschreden. Ten gevolge van het ongeluk heeft zijn medepassagier meerdere ribben gebroken, is zijn longweefsel gekneusd en is er een breuk van de bekkenring ontstaan. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte zich onverantwoordelijk gedragen in het verkeer.
Na het ongeval heeft de verdachte zich niet om het slachtoffer bekommerd; gezien is dat hij op het fietspad aan het rennen was. De verdachte heeft op vragen van agenten ter plaatse in eerste instantie geantwoord dat hij niet diegene was die had gereden. Zoals ter zitting is gebleken toont de verdachte weinig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en neemt hij daar geen verantwoordelijkheid voor. Ook heeft de verdachte geen (rechtstreeks) contact opgenomen met het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte reeds eerder een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het rijden onder invloed van alcohol.
Persoon van de verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ondernemer is en een gevangenisstraf en een rijontzegging voor de verdachte betekent dat zijn bedrijven failliet gaan en hij zijn hypotheek niet meer kan betalen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of en, zo ja, in welke mate sprake was van alcoholgebruik. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel, ernstige schuld van de verdachte en alcoholgebruik boven de 570 µg/l geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van zeven maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd voor de duur van drie jaren. De rechtbank acht deze straffen passend in deze zaak.
De rechtbank acht daarom, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair:
de eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) MAANDEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest in mindering wordt gebracht op de duur van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.Z. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2024.