ECLI:NL:RBDHA:2024:15774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32252 en NL24.32253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag op 14 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwist dit en stelt dat het besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. Hij verwijst naar het AIDA-rapport van 8 april 2022, waaruit blijkt dat asielzoekers in Duitsland geen goede toegang hebben tot rechtsbijstand en dat de asielprocedure in strijd is met het EVRM.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielprocedure in Duitsland niet voldoet aan de eisen. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij in Duitsland niet beschermd zal worden vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 30 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.32252 en NL24.32253
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1992 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte weigert om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarnaast is verweerder ten onrechte uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Uit het AIDA rapport van 8 april 2022 blijkt namelijk dat er geen goede toegang is tot rechtsbijstand voor asielzoekers nu asielzoekers in eerste instantie – en afhankelijk van de kans op succes ook in tweede instantie – het honorarium van hun advocaat zelf moeten betalen. De procedure in Duitsland is in strijd met het EVRM. [2] Verweerder zou nader onderzoek moeten doen naar de actuele situatie van Dublin claimanten in Duitsland en naar de schendingen van artikel 3 en 5 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest [3] . Verweerder gaat ten onrechte voorbij aan het feit dat eiser in Duitsland zwaar gediscrimineerd werd. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat eiser zich had moeten wenden tot de Duitse autoriteiten om te klagen. Verder stelt eiser dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement als gevolg van het gehanteerde beschermingsbeleid in Duitsland. Eiser is homoseksueel en in Duitsland worden Nigeriaanse homoseksuelen, in tegenstelling tot in Nederland, niet beschermd door beleid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De stelling van eiser dat uit het AIDA rapport van 8 april 2022 blijkt dat asielzoekers in Duitsland zelf het honorarium van hun advocaat moeten betalen, biedt onvoldoende indicatie voor het oordeel dat de Duitse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. In de Procedurerichtlijn is opgenomen dat lidstaten alleen gratis rechtsbijstand moeten bieden als sprake is van een (beroeps)procedure tegen de beslissing op de asielaanvraag. [4] In andere gevallen kunnen lidstaten gratis rechtsbijstand bieden, maar zijn zij daartoe niet verplicht. [5] Ook kunnen lidstaten volgens de Procedurerichtlijn bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie geen reële kans van slagen heeft. [6] De asielprocedure in Duitsland is op dit punt dus niet in strijd met de Procedurerichtlijn. [7] Ook de enkele, niet onderbouwde stellingen van eiser dat systeemgebreken in Duitsland niet uitgesloten kunnen worden en dat het niet gegarandeerd is dat eiser in Duitsland opvang zal krijgen, zijn hiertoe onvoldoende. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
6.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen, in de asielprocedure of anderszins, kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de geëigende instanties en dat niet gebleken is dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat het klagen bij Duitse autoriteiten niet realistisch of bij voorbaat kansloos is, maakt voorgaande niet anders.
7. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op grond van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid zou getuigen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in Duitsland niet beschermd wordt wegens zijn seksuele geaardheid. Ook de enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij in Duitsland werd gediscrimineerd terwijl dit Duitsland onverschillig liet, is hiertoe onvoldoende. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet kan worden overgedragen aan Duitsland.
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat het Hof van Justitie van de EU onlangs heeft geoordeeld dat - kort samengevat - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet eerst vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken [8] . Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, zal de rechtbank daarom niet op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
5.Zie artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Zie artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.
8.Uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punt 129 tot en met punt 152.
9.Zie artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.