ECLI:NL:RBDHA:2024:15774
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag op 14 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwist dit en stelt dat het besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. Hij verwijst naar het AIDA-rapport van 8 april 2022, waaruit blijkt dat asielzoekers in Duitsland geen goede toegang hebben tot rechtsbijstand en dat de asielprocedure in strijd is met het EVRM.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielprocedure in Duitsland niet voldoet aan de eisen. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij in Duitsland niet beschermd zal worden vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 30 september 2024.