ECLI:NL:RBDHA:2024:15756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/669412 / JE RK 24-1294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds 5 december 2022 in een pleeggezin verblijft, nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen over de zelfbepalende houding van de vader en de omgangsregeling zijn belangrijke factoren in deze beslissing. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelt dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 september 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 5 september 2025, met de beslissing dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de omgang tussen de minderjarige en haar ouders en zus moet worden hervat, met inachtneming van de veiligheid en de schoolgang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/669412 / JE RK 24-1294
Datum uitspraak: 12 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 26 augustus 2024 en de hierbij meegenomen stukken;
  • de brief van de pleegmoeder, ontvangen door de rechtbank op 11 september 2024;
  • De brief met veiligheidsafspraken van de gecertificeerde instelling aan de ouders, die de gecertificeerde instelling ter zitting heeft overgelegd.
1.2.
Op 12 september 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door P. Berry, een tolk in de Engelse taal;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] voor de zitting van 26 augustus 2024 naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Zij vond het niet nodig om haar mening opnieuw te geven voor de zitting van 12 september 2024. De kinderrechter heeft wel op 13 september 2024 telefonisch met [de minderjarige] gesproken over het voornemen om een psycholoog in te schakelen om met [de minderjarige] te praten, over hoe ze zich voelt en wat zij graag zou willen. [de minderjarige] heeft aangegeven dat ze dit eigenlijk niet wil, maar dat ze op verzoek van de kinderrechter wel bereid is het een kans te geven. De kinderrechter en [de minderjarige] hebben besproken dat het goed zou zijn als [de minderjarige] in ieder geval twee keer in gesprek gaat met de psycholoog, en dat zij en de psycholoog onderling kunnen beslissen de gesprekken voort te zetten of te beëindigen.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor een behandeling van de feiten naar de beschikking van 26 augustus 2024.
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 augustus 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 19 september 2024 en voor dezelfde periode de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 19 september 2024, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gecertifieerde instelling heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt onderbouwd.
3.2.
Er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft sinds 5 december 2022 in het pleeggezin. De zorgen die aanleiding waren voor de uithuisplaatsing zijn in de afgelopen periode niet voldoende afgenomen. Er bestaan nog steeds zorgen over de zelfbepalende houding van de vader en dat hij [de minderjarige] geen emotionele toestemming geeft om haar eigen mening kenbaar te maken en om bij het pleeggezin te verblijven. De vader doet zorgelijke uitspraken, zoals dat hij het recht in eigen handen zal nemen en dat hij en [de minderjarige] niet onder het Nederlandse recht vallen omdat zijn van Indiase komaf zijn. Er is nog steeds sprake van een strijd over de school waar [de minderjarige] naar toe gaat. De vader lijkt hierbij vast te houden aan het plan dat [de minderjarige] naar een internationale school moet, terwijl het hem voorheen steeds niet gelukt is haar op een internationale school ingeschreven te krijgen. Ook houden de ouders en [de minderjarige] zich niet aan de vastgestelde omgangsregeling. De huidige omgangsregeling is vastgesteld op 4 uur onbegeleide omgang per maand. De omgangsregeling tussen [de minderjarige] en haar zus is vastgesteld op één keer in de twee weken. In de praktijk houdt niemand zich aan deze omgangsregeling en gaat [de minderjarige] ook buiten de afgesproken momenten naar haar ouders en haar zus. De ouders vinden dat [de minderjarige] thuis zou moeten wonen, of er in ieder geval in de vakanties en weekenden moet zijn en [de minderjarige] lijkt dit ook te willen. De pleegouders vinden het lastig om [de minderjarige] aan de omgangsafspraken te houden, gezien haar leeftijd en aangezien zij erna geen zorgelijk gedrag vertoont.
Op 19 augustus 2024 zijn de betrokken jeugdbeschermers bij de ouders langs geweest voor een huisbezoek. Er is toen geen fysieke onveiligheid voor [de minderjarige] vastgesteld. Wel heeft de vader opnieuw gezegd dat de zitting niet veel voor hem betekende omdat hij al zijn eigen plannen had gemaakt. Ook dreigde de vader met een audit op de gecertificeerde instelling als de uithuisplaatsing zou worden verlengd en wilde hij alleen in gesprek over de internationale school, een eventuele thuisplaatsing of het uitbreiden van de omgang.
De gecertificeerde instelling heeft een persoon voor [de minderjarige] gevonden met wie zij kan praten over wat er allemaal gebeurd in haar leven, zonder dat zij hoeft te vrezen dat de gecertificeerde instelling of haar ouders over de inhoud van die gesprekken worden geïnformeerd. De gecertificeerde instelling meent dat een coach hiervoor wellicht niet helemaal de juiste gesprekspartner zou zijn. Daarom zal er een psycholoog voor [de minderjarige] worden ingeschakeld.
In de aankomende periode zal ook een perspectiefonderzoek moeten plaatsvinden. De gecertificeerde instelling heeft een aanmelding hiervoor gedaan bij Stichting Timon.
De gecertificeerde instelling heeft daarvoor ook een lijst met perspectiefvragen opgesteld. Het is noodzakelijk dat die vragen met de ouders worden besproken in de komende periode.
De zorgen over [de minderjarige] zijn toegenomen na de zitting van 26 augustus 2024, omdat de vader na de zitting tegen de jeugdbeschermer heeft gezegd dat het voor 99% zeker was dat [de minderjarige] niet meer in Nederland zou zijn ten tijde van de zitting op 12 september 2024 en de vader waarschijnlijk ook niet. De gecertificeerde instelling heeft naar aanleiding van die uitspraken een melding bij de politie te maken over mogelijke kinderontvoering en veiligheidsafspraken naar de ouders en de pleegouders gestuurd. De omgang is per direct stopgezet. De gecertificeerde instelling vindt dat er veiligheidsafspraken moeten worden gemaakt vóórdat de omgang weer kan worden opgestart. Gelet op al het voorgaand blijft de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling voorlopig nog noodzakelijk en kan [de minderjarige] nu ook nog niet thuis.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De bevindingen van gecertificeerde instelling zijn gebaseerd op leugens. Zij hebben al een lange tijd niemand bij [de minderjarige] laten kijken hoe het daadwerkelijk met haar gaat. De vader heeft niet geprobeerd [de minderjarige] te ontvoeren of haar aan het toezicht van de gecertificeerde instelling te onttrekken Hij heeft juist al een aantal keer voorkomen dat ze zou weglopen. [de minderjarige] is oud genoeg is om haar eigen keuzes te maken. Zij zegt zelf dat ze niet begrijpt waarom ze niet thuis mag wonen en waarom ze niet naar de internationale school kan gaan. De vader verzet zich tegen de uitspraken van de gecertificeerde instelling dat [de minderjarige] niet meer in Nederland zou zijn tijdens de zitting en hij waarschijnlijk ook niet. Hij heeft slechts gezegd dat als [de minderjarige] weg wilde gaan, hij haar niet zou kunnen tegenhouden. De vader heeft geen plannen om Nederland te verlaten en hij wilde de gecertificeerde instelling juist waarschuwen. De vader zou graag zien dat [de minderjarige] de vrijheid krijgt om naar haar ouders te gaan en dat zij haar eigen keuze kan maken over het onderwijs dat zij wil volgen. De vader zou graag willen dat er iemand met [de minderjarige] zou meekijken en met haar zou praten zodat de waarheid naar boven kan komen over wat zij wil. De vader geeft verder aan dat hij de perspectiefvragen heeft bekeken en mee zal werken om tot een oplossing te komen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt:
[de minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. De vader heeft een zelfbepalende houding en een sterke mening, waarbij hij het belang van [de minderjarige] en haar ontwikkeling uit het oog verliest. De uitspraken die de vader in deze context tegenover de betrokken jeugdbeschermers heeft gedaan, over dat [de minderjarige] Nederland zal verlaten en dat de vader het recht in eigen handen zal nemen, zijn hierbij tekenend. De vader blijft volhouden dat [de minderjarige] naar een internationale school moet, maar hij heeft haar steeds niet op zo’n school kunnen laten inschrijven, met als gevolg dat zij een periode in het geheel niet naar school ging. Toen [de minderjarige] in het pleeggezin kwam, is zij ook weer naar school gegaan. Ze doet het daar goed, zit nu in de vierde klas van de Havo en gaat richting het eindexamen. Zij maakt al plannen voor een vervolgopleiding. Toch blijft de vader er nog altijd op aandringen dat zij naar een internationale school gaat. De kinderrechter vindt het van groot belang dat [de minderjarige] nu eerst op haar huidige school haar eindexamen haalt. Daarom vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken blijft. De gecertificeerde kan dan ook een psycholoog voor [de minderjarige] met wie zij kan praten over wat zij voelt en wil. Het is belangrijk dat [de minderjarige] die gesprekken in vrijheid kan voeren, zonder bang te hoeven zijn dat de inhoud van die gesprekken wordt gedeeld met de gecertificeerde instelling of de ouders.
5.2.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.4.
De kinderrechter van oordeel dat een thuisplaatsing op dit moment niet mogelijk is, vanwege de zelfbepalende houding van de vader. De vader houdt vast aan het idee dat [de minderjarige] slechts op een internationale school een goede opleiding kan krijgen en de uitspraken die hij daarover tegen de jeugdbeschermer en op de zitting doet, en doet daarover zorgwekkende uitspraken. De kinderrecht vreest dat [de minderjarige] , als zij nu naar huis gaat, zo onder druk zal komen te staan, dat haar schoolgang opnieuw verstoord zal worden. Het is nu het belangrijkst voor [de minderjarige] dat zij tot rust komt en zich kan focussen op haar ontwikkeling en onderwijs. Het is de kinderrechter echter wel duidelijk dat [de minderjarige] graag bij haar ouders en haar zus is. De pleegmoeder heeft aangegeven dat [de minderjarige] geen last lijkt te hebben van de omgangsmomenten. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de omgang tussen [de minderjarige] en haar ouders en haar zus direct moet worden hervat en voortvarend moet worden uitgebreid naar weekenden en vakanties, mits dit haar schoolgang niet belemmert. Om de veiligheid van [de minderjarige] te kunnen waarborgen tijdens deze omgangsmomenten, zal de gecertificeerde instelling hierin de regie voeren en bepalen of en welke veiligheidsafspraken zullen gelden.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 10 september 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 5 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gedeeltelijk gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024 en gedeeltelijk schriftelijk per e-mailbericht op 16 september 2024 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 29 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.