ECLI:NL:RBDHA:2024:15752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671693 / JE RK 24-1579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 12 september 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming te Eindhoven betreffende een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige, die betrokken was bij zorgwekkende incidenten en middelengebruik. De ouders van de minderjarige zijn gescheiden en er zijn spanningen tussen hen, wat de situatie verder compliceert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij een jeugdhulpaanbieder verblijft en dat er behoefte is aan stabiliteit en hulpverlening. De kinderrechter heeft de zorgen van de ouders en de Raad in overweging genomen en geconcludeerd dat de maatregelen noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/671693 / JE RK 24-1579
Datum uitspraak: 12 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Eindhoven,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. K.J. de Vaan te [plaatsnaam] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. L. Rijsdam te Leiden.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 augustus 2024;
- het rapport van de Raad van 29 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij [jeugdinstelling] in [plaatsnaam] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 juni 2024 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 14 september 2024 en een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 14 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd.
3.2.
Binnen het gezin bestaat complexe problematiek waarbij er voortdurende spanningen zijn tussen de moeder en de vader. [de minderjarige] heeft tot september 2023 bij zijn vader (en diens nieuwe partner) gewoond. Hierna is hij bij de moeder (en zijn stiefvader) gaan wonen. [de minderjarige] heeft sinds hij bij de moeder woont, geen contact meer met zijn vader. Hij geeft aan dat vader hem geslagen heeft en dat hij zich hier niet fijn bij voelt. De vader ontkent [de minderjarige] te mishandelen.
Op 13 juni 2024 heeft de Raad een spoedverzoek ontvangen voor een voorlopige ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [de minderjarige] omdat er grote zorgen bestaan over zijn eigen veiligheid en die van zijn gezin en over zijn gedrag in de thuissituatie. [de minderjarige] gebruikt soft drugs, er zijn vermoedens van dealen, waarbij hij gezinsleden in gevaar brengt door drugsvrienden mee naar huis te nemen. Hij is fysiek agressief naar zijn broertje en hij houdt zich niet aan veiligheidsafspraken. [de minderjarige] is verder zelfbepalend en accepteert het gezag van zijn ouders niet. De gezinsleden bij de moeder voelen zich niet langer veilig thuis. Daarom is besloten door middel van een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing een time-out in te stellen waar [de minderjarige] ook hulp zou ontvangen. De vader heeft aangegeven dat [de minderjarige] naar hem toe kan of naar grootmoeder vaderszijde. Een plaatsing bij de vader was echter niet mogelijk, omdat er al langere tijd geen contact is tussen [de minderjarige] en de vader en [de minderjarige] daar niet heen wil. Op 18 juli 2024 is [de minderjarige] overgeplaatst van het JKL naar [jeugdinstelling] in [plaatsnaam] . [de minderjarige] kon niet bij JKL blijven omdat hij op zijn kamer blowde en hij hier meerdere keren onder invloed aankwam.
[de minderjarige] is ambivalent tegenover het ontvangen van hulpverlening. De moeder had [de minderjarige] aangemeld voor verslavingszorg van YesWeCan, maar [de minderjarige] wil daar nog niet aan deelnemen. Het gezin is wel met spoed aangemeld voor systeemtherapie. Er wordt namelijk gezien dat [de minderjarige] tussen ouders instaat en hier ook door is getraumatiseerd.
3.3.
De Raad heeft zorgen over de voortdurende onderlinge strijd tussen de vader en de moeder en over het feit dat zij niet in het belang van [de minderjarige] afspraken kunnen maken. Ook zijn er zorgen over de omgang- en gezagprocedures die tussen de ouders lopen. Verder zou [de minderjarige] lijden aan ASS-problematiek, waarbij onduidelijk is of hiervoor al hulp is ingezet. [de minderjarige] heeft trauma door zijn belaste verleden en door de zeer complexe situatie tussen ouders. De maatregelen zijn nodig om [de minderjarige] tot rust te laten komen en stabiliteit te creëren in zijn dagelijkse leven. In de toekomst zal mogelijk een andere school gezocht moeten worden, moet er gekeken worden of een coach van Its4Sure in Amsterdam betrokken kan blijven en moet [de minderjarige] aan de slag met zijn blowverslaving door middel van YesWeCan of een ander traject. Ook moet er gefocust worden op de problematiek tussen de vader en de moeder. Hoewel de Raad van mening is dat er goed gekeken moet worden hoe [de minderjarige] weer bij één van de ouders zou kunnen wonen, moet ook de optie van begeleid wonen onderzocht worden.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting toegelicht dat de afgelopen periode erg onrustig is geweest, waarbij er sprake is geweest van crisis na crisis. [de minderjarige] was weggestuurd bij Cardea (JKL), waarna met spoed een nieuwe plek gezocht moest worden. Hij zit nu bij [jeugdinstelling] in [plaatsnaam] . Zijn plaatsing aldaar is deze week omgezet van een crisisplaatsing naar een reguliere plaatsing. Dit biedt meer zekerheid dat hij hier kan blijven. Er hebben in de afgelopen tijd veel incidenten plaatsgevonden. [de minderjarige] is betrokken geweest bij het stelen van een scooter en heeft uit zichzelf of in opdracht van iemand anders een ruit ingegooid. Het gaat gelukkig wel goed op school met [de minderjarige] . Er is nu sinds kort iets meer rust en structuur bij hem. De vader en de moeder zetten zich beide in op hun eigen manier en zijn betrokken waar het kan. De moeder komt naar alle afspraken. [de minderjarige] wil zijn vader niet zien, maar er is goede communicatie tussen de jeugdbeschermer en de vader. Het is nog lastig om een manier te vinden waarop de vader weer in zijn vaderrol kan treden. Hier moet in de komende periode aan gewerkt worden. Verder komt er een adviesgesprek met [de minderjarige] over wat blowen op dagelijkse basis met je kan doen. Thuisplaatsing is voor nu nog het doel, maar [de minderjarige] heeft ook aangegeven dat hij graag begeleid wil wonen. Het is nog de vraag of dat het juiste voor hem is. In de komende periode moet worden onderzocht waar zijn perspectief ligt. [de minderjarige] wil niet bij de vader wonen en de moeder vindt een thuisplaatsing nu lastig na alle incidenten. De gecertificeerde instelling vraagt zich af of een uithuisplaatsing van zes maanden toereikend is als zou blijken dat er toch naar begeleid wonen moet worden toegewerkt.
4.2.
Er is door en namens de vader gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter met betrekking tot de ondertoezichtstelling. De vader verzoekt de toewijzing van een uithuisplaatsing voor de duur van maximaal drie maanden. De vader vindt het erg verdrietig dat [de minderjarige] en hij elkaar al een jaar niet hebben gezien en dat de situatie tussen hem en [de minderjarige] niet is veranderd sinds ze elkaar de laatste keer hebben gesproken. Het plan was immers om toe te werken naar contactherstel. De vader heeft nu ook weer contact met zijn andere zoon [naam broertje] . De vader had graag gezien dat er intensieve hulpverlening in de thuissituatie was ingezet en dat niet meteen was overgegaan tot een uithuisplaatsing. [de minderjarige] kan zijn eigen keuzes niet overzien en er is bij de moeder thuis geen begeleiding of coaching geweest. De vader heeft het gevoel dat het in de afgelopen maanden eigenlijk alleen maar slechter met [de minderjarige] gaat en dat er niet snel genoeg stappen worden gezet. De vader maakt zich zorgen over alle incidenten die hebben plaats gevonden. [de minderjarige] is bijna achttien jaar. Een uithuisplaatsing van een half jaar is eigenlijk te lang. De vader vreest dat alles dan op de lange baan wordt geschoven, terwijl er nog veel moet gebeuren. Er moet gewerkt worden aan contactherstel, aangezien de problemen bij [de minderjarige] nu steeds groter worden en hij ook moet leren om samen over problemen te praten en conflicten op te lossen. Ook moet [de minderjarige] hulpverlening krijgen om weer op het juiste pad te komen. Het is goed als deze stappen zo snel mogelijk worden gemaakt en dat er een vinger in de pap wordt gehouden, ook met betrekking tot het onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] . Een uithuisplaatsing voor de duur van maximaal drie maanden zou daarom passend zijn.
4.3.
Er is door en namens de moeder geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De zorgen die bij de toewijzing van de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig waren, zijn er nog steeds. [de minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag en er hebben in de afgelopen periode zeer zorgwekkende incidenten plaatsgevonden, waar ook [de minderjarige] ’s broertje [naam broertje] bij werd betrokken. Hierdoor kan de veiligheid van het gezin niet meer worden gegarandeerd. De moeder merkt dat [de minderjarige] ’s ogen meer worden geopend met betrekking tot het middelengebruik, maar hij is nog ambivalent in zijn acceptatie van hulpverlening hiervoor. Hier moet het komende jaar flink op worden ingezet, omdat dit een grote rol speelt in zijn gedrag. Ook lijkt [de minderjarige] meer inzicht te krijgen in zijn handelen en dat het niet alleen de schuld is van anderen. De moeder vindt het een positieve stap dat de vader weer contact heeft met [naam broertje] en probeert [de minderjarige] ook te motiveren tot contactherstel met zijn vader. De moeder vindt ook dat hier hulpverlening voor moet worden ingezet. Het contact tussen de vader en de moeder verloopt goed en iedereen is op de hoogte van wat er speelt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn als volgt. De zorgen die aanwezig waren ten tijdens de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn onverminderd aanwezig. Het is fijn is dat het goed gaat met [de minderjarige] op school. Echter is hij in de afgelopen periode betrokken geweest bij zeer zorgwekkende incidenten, waarbij hij zijn eigen veiligheid en die van zijn gezinsleden in gevaar heeft gebracht. Ook heeft [de minderjarige] zijn vader al een jaar niet gesproken of gezien en toont hij nog steeds veel weerstand tegen de pogingen tot contactherstel. Hiernaast zijn er grote zorgen over het middelengebruik van [de minderjarige] . Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft bij [de minderjarige] . Die kan zicht houden op hem en op zijn ontwikkeling en kan hem motiveren in het herstellen van het contact tussen hem en zijn vader. Ook kan jeugdbeschermer de regie voeren in het opzetten van de noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] om zijn middelengebruik tegen te gaan en de inzet van systeemtherapie door het gezin.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.5.
Door de heftige incidenten is het voor de moeder op dit moment niet mogelijk om [de minderjarige] bij haar te laten wonen. Hoewel de vader heeft aangegeven dat [de minderjarige] bij hem zou mogen wonen, ziet de kinderrechter dit op dit moment nog niet als mogelijkheid. Er is al lange tijd geen contact tussen [de minderjarige] en zijn vader en er bestaat nog steeds veel weerstand bij [de minderjarige] over het contactherstel. Het is nu van belang dat [de minderjarige] stabiliteit en rust krijgt, dat hij het goed blijft doen op school en dat hij zich kan focussen op zijn ontwikkeling. [de minderjarige] heeft nu een plek bij [jeugdinstelling] in [plaatsnaam] waar hij stabiliteit en rust kan krijgen. In de komende periode moet worden onderzocht waar het perspectief van [de minderjarige] ligt en wat de beste plek is voor hem om te wonen. Een uithuisplaatsing voor de periode van drie maanden is niet toereikend voor de grote stappen die nu nog gemaakt moeten worden met betrekking tot de hulpverlening, het contactherstel en het onderzoeken van [de minderjarige] ’s perspectief.
5.6.
De kinderrechter zal daarom de uithuisplaatsing van [de minderjarige] toewijzen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 12 september 2024 tot 12 september 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 september 2024 tot 12 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 25 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.