ECLI:NL:RBDHA:2024:15731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
09/186312-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opzetheling en vernieling met betrekking tot fietsen en autoruit

Op 30 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982, die op dat moment gedetineerd was. De zaak betrof twee tenlasteleggingen: opzetheling van een fiets en het opzettelijk vernielen van een autoruit. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op 16 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D.M. Kortekaas, en de raadsman, mr. P. Jeeninga, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een fiets op 6 juni 2024 in Gouda en het vernielen van een autoruit op 21 december 2023. De verdediging stelde dat de dagvaarding voor het eerste feit nietig verklaard moest worden, omdat niet duidelijk was om welke fiets het ging. De rechtbank oordeelde echter dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de beschuldigingen.

Met betrekking tot de bewijsvoering oordeelde de rechtbank dat het eerste feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl het tweede feit, de vernieling van de autoruit, wel bewezen werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van het tweede feit onder invloed was van een psychische stoornis, waardoor dit feit hem niet kon worden toegerekend. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit.

De officier van justitie had een ISD-maatregel voor de verdachte gevorderd, en de rechtbank volgde dit advies, maar legde de maatregel voorwaardelijk op voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om de verdachte te helpen bij zijn psychische problemen, terwijl ook de veiligheid van de samenleving gewaarborgd moest worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/186312-24
Datum uitspraak: 30 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P. Jeeninga
naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Gouda
een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Gouda,
een fiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist,
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof
2
hij op of omstreeks 21 december 2023 te Gouda
opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Nu in de tenlastelegging niet wordt duidelijk gemaakt om welke fiets het gaat en in het dossier sprake is van in totaal zeven fietsen, voldoet de tenlastelegging niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele dagvaarding geldig is. Het is duidelijk dat het gaat om de fiets van [naam 1] , omdat haar fiets de enige fiets is die wordt genoemd in de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal. Bovendien is tijdens de behandeling ter terechtzitting niet gebleken van verwarring over welke fiets wordt bedoeld in het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er in redelijkheid bij de verdachte geen verwarring kon bestaan omtrent welk feit hem onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, omdat er in de tenlastelegging van feit 1 primair slechts sprake is van één fiets. Bij de behandeling ter terechtzitting is bovendien niet gebleken dat de verdachte niet wist over welke fiets het ging.
Gelet op het bovenstaande en bezien in combinatie met de het onderliggend dossier, is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
Daarmee is de dagvaarding voldoende feitelijk en duidelijk en voldoet de dagvaarding aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 Sv.
De rechtbank verwerpt het verweer en acht de dagvaarding geldig.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
4.2.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten 1 subsidiair en 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024178190, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 78).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 september 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 6 juni 2024 (p. 34 - 35);
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 6 juni 2024 (p. 40 - 42).
Ten aanzien van feit 2:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 september 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , opgemaakt op 21 december 2023 (p. 70 - 72).
4.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair:
hij op 6 juni 2024 te Gouda een fiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof
;
2
hij op 21 december 2023 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit die aan
[naam 2] toebehoorde heeft vernield.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het onder 2 ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen en de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft ter terechtzitting een medische verklaring overgelegd van psychiater drs. R. de Reus, die de verdachte op
21 december 2023 heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat de verdachte in de nacht van 20 op 21 december 2023 floride psychotisch gedrag vertoonde.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaring van de psychiater blijkt dat de verdachte ten tijde van het plegen van feit 2 een floride psychose had. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de consequenties daarvan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Over de verdachte is op 21 december 2023 door psychiater drs. R. de Reus een medische verklaring afgegeven in verband met een verplichte opname in een GGZ-instelling in het kader van een crisismaatregel. Zij heeft onder meer gerapporteerd dat bij de verdachte sprake was van floride psychotisch gedrag ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde feit. Voortkomend uit de stoornis van de geestvermogens heeft de verdachte de ruiten van geparkeerde auto’s ingeslagen, op zoek naar de onderzoekers van de crisisdienst, nadat ze vertrokken waren na huisbezoek.
Deze medische verklaring brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van het onder 2 bewezen verklaarde feit zozeer onder invloed was van een psychische stoornis, dat dit feit hem niet kan worden toegerekend. Dit betekent dat de verdachte niet strafbaar is voor het onder 2 bewezen verklaarde feit en ten aanzien van dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair is de verdachte strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De oplegging van de maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast heeft zij gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 25 dagen op te leggen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van één jaar, met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een fiets. De diefstal die daaraan voorafging, heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar. Door heling wordt in een afzetmarkt voor gestolen goederen voorzien, waarbij ook indirect van het misdrijf van een ander wordt geprofiteerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 10 september 2024, opgemaakt door M. Strik. De reclassering schat de kans op recidive als hoog in. De verdachte is sinds 2021 veelvuldig veroordeeld voor vermogensdelicten, waardoor gesproken kan worden van een delictpatroon. De reclassering kenmerkt de dagbesteding van de verdachte, zijn psychosociaal functioneren en zijn houding als delictgerelateerde factoren. Eerder heeft de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geadviseerd, omdat de verdachte toen niet in beeld was bij de reclassering en hulpverleningsinstanties. Hierin is in vergelijking met destijds enige verbetering zichtbaar. Een ambulant kader blijft ontoereikend om gedragsverandering te bewerkstelligen. Diagnostisch onderzoek in een kliniek is geïndiceerd om aansluitend forensische klinische behandeling te realiseren. Omdat de verdachte heeft aangegeven hieraan mee te willen werken en dit nog niet eerder is geprobeerd binnen een voorwaardelijk kader, heeft de reclassering oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel geadviseerd, met daaraan verbonden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting heeft M. Strik, gehoord als deskundige, namens GGZ Reclassering Fivoor verklaard dat er bij oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel een risico bestaat dat de verdachte recidiveert voordat hij kan worden opgenomen in een kliniek, omdat de reclassering niet een opname direct aansluitend aan de detentie heeft kunnen regelen.
Als het de verdachte zou lukken om de periode tot hij naar de kliniek gaat te overbruggen zonder weer in aanraking te komen met justitie, kan hij in de kliniek goed starten. De reclassering wil dat de verdachte in de kliniek eerst diagnostisch wordt onderzocht en op basis daarvan een plan maken om te kijken hoe hij het best kan worden behandeld. De situatie van de verdachte is zo instabiel dat een ambulante behandeling niet aanslaat.
Eerdere maatregelen om recidive terug te dringen hebben onvoldoende resultaat gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal houden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voldoet aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel. Het feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld is namelijk een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ook blijkt uit het strafblad van de verdachte dat hij in de vijf jaren voordat hij dit feit pleegde ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf. Het feit waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd. Tot slot valt de verdachte onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het gemotiveerde rapport van de reclassering over de wenselijkheid en/of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel voor de verdachte.
Dit alles bij elkaar genomen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Omdat de verdachte steeds weer overlast en/of schade veroorzaakt, gaat nu het belang van de samenleving voor. Daarom is het voor de veiligheid van goederen nodig om de ISD-maatregel op te leggen. Daarnaast kan de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan het oplossen van de psychische problemen van de verdachte en om herhaling van delictgedrag na afloop van de ISD-maatregel te voorkomen.
De rechtbank bepaalt, conform het advies van de reclassering, dat de ISD-maatregel voorwaardelijk wordt opgelegd en dus niet ten uitvoer wordt gelegd als de verdachte zich houdt aan de voorwaarden zoals die in de beslissing (het dictum) hieronder zijn opgenomen.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.
Daarnaast zal de rechtbank om dezelfde redenen bepalen dat de voorwaarden die aan de voorwaardelijke ISD-maatregel worden verbonden, gelden gedurende een proeftijd van twee jaren. Er is geen aanleiding daarnaast nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij aparte beslissing het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte reeds opgeheven.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.3. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
opzetheling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde;
verklaart de verdachte niet strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
ontslaat de verdachte ter zake van feit 2 van alle rechtsvervolging.
legt de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair op:
de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat die maatregel
nietzal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Antwerpseweg 3 te Gouda en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een nog te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder ook het innemen van medicijnen kan vallen en waarbij de veroordeelde - als de reclassering overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt -
meewerkt aan indicatiestelling en plaatsing;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van het Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder ook het innemen van medicijnen kan vallen;
- gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een nog te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2024.