In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Tintelingen B.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, meer specifiek het Inkoopuitvoeringscentrum Belastingdienst. Tintelingen B.V. had deelgenomen aan een Europese openbare aanbesteding voor de levering van eindejaarsvouchers en geschenken, maar was op de tweede plaats geëindigd. De gunningsbeslissing van de Belastingdienst, waarin Tintelingen een score van 3 (voldoende) had gekregen op subgunningscriterium 1.3, werd door Tintelingen betwist. Zij voerde aan dat de beoordelingscommissie fouten had gemaakt in de beoordeling van haar inschrijving, met name met betrekking tot de diversiteit van het aanbod en de duidelijkheid van de sociale werkplaatsproducten.
De rechtbank oordeelde dat de voorzieningenrechter bij de toetsing van kwalitatieve gunningscriteria slechts een beperkte beoordelingsvrijheid heeft en dat de deskundigheid van de beoordelingscommissie gerespecteerd moet worden. De rechtbank concludeerde dat er geen evidente beoordelingsfouten waren gemaakt door de Belastingdienst en dat de motivering van de score van Tintelingen voldoende was. De vordering van Tintelingen om de gunningsbeslissing in te trekken en een herbeoordeling te laten uitvoeren, werd afgewezen. Tintelingen werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.973,00 werden begroot, inclusief griffierecht en salaris advocaat.