In deze zaak heeft eiser, in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon, beroep ingesteld tegen de afwijzing van een aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd op 31 mei 2023 afgewezen door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 9 oktober 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser zelf niet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser was gedaan voor zijn zoon, die lijdt aan een psychische stoornis en een verstandelijke handicap. Ondanks de noodzaak voor 24-uurs zorg, kon het CIZ geen indicatie geven voor de Wlz. Eiser heeft later, op 21 november 2023, opnieuw een aanvraag ingediend, die op 29 januari 2024 werd afgewezen. Dit besluit werd op 3 juni 2024 onherroepelijk, wat betekent dat de rechtbank alleen kon oordelen over de periode van de eerste aanvraag tot de afwijzing van het bestreden besluit.
De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van zijn aanvraag, omdat er geen kans is dat een oordeel over het bestreden besluit nog relevant kan zijn voor toekomstige aanvragen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.