In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit een moeder en haar minderjarig kind, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hen aan de autoriteiten van Duitsland zou overdragen. Dit besluit, het overdrachtsbesluit, is genomen op 7 maart 2024. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl hun beroep tegen het overdrachtsbesluit nog aanhangig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2024 behandeld, waarbij de verzoekers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 4 september 2024 het beroep van verzoekers, dat onder zaaknummer NL24.10279 bekend was, gegrond verklaard. Dit leidde tot de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, omdat het beroep succesvol was. Desondanks heeft de voorzieningenrechter de minister wel veroordeeld in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.