ECLI:NL:RBDHA:2024:15650
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en verantwoordelijkheidsverdeling tussen EU-lidstaten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024, beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening en stelt dat er structurele en systematische tekortkomingen zijn in de opvang in Duitsland, wat zou betekenen dat hij daar niet veilig kan worden opgevangen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de Europese Unie, zoals Duitsland, hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers nakomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Duitsland aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële en persoonlijke onderbouwing te leveren voor claims van onveiligheid in andere EU-lidstaten, en bevestigt de geldigheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het asielrecht.