ECLI:NL:RBDHA:2024:15650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.33651 en NL24.33652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en verantwoordelijkheidsverdeling tussen EU-lidstaten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024, beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening en stelt dat er structurele en systematische tekortkomingen zijn in de opvang in Duitsland, wat zou betekenen dat hij daar niet veilig kan worden opgevangen.

De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de Europese Unie, zoals Duitsland, hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers nakomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Duitsland aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële en persoonlijke onderbouwing te leveren voor claims van onveiligheid in andere EU-lidstaten, en bevestigt de geldigheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het asielrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.33651 en NL24.33652
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 2000. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Er zijn ten aanzien van de opvang structurele en systematische tekortkomingen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar pagina 151, 152 en 153 van het AIDA-rapport (update 2023).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Duitsland, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest [3] .
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling [4] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [5] nog geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Voorts heeft eiser de stelling dat er sprake zou zijn van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Duitsland, niet voldoende onderbouwd -met stukken die hem persoonlijk betrekken. De situatie in Duitsland zoals die in het AIDA-rapport over 2023 naar voren komt, schetst geen ander beeld van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten is weergegeven.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.