ECLI:NL:RBDHA:2024:1565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Marokko vreesde voor vervolging door de autoriteiten en dat hij bij overdracht naar Frankrijk risico liep op indirect refoulement. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er structurele tekortkomingen waren in de Franse asielprocedure of dat hij niet de bescherming zou krijgen die hij nodig had. De rechtbank concludeerde dat de Franse autoriteiten in staat zijn om de asielaanvraag van eiser te beoordelen en dat de aanvaarding van het terugnameverzoek hem in staat zou stellen om een opvolgende asielaanvraag in Frankrijk in te dienen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag door Nederland rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naaam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.40263, op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Dahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt in beroep dat dat Frankrijk ten aanzien van zijn asielprocedure tekort is geschoten, omdat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen. Hij heeft vanwege zijn publieke uitingen bij terugkeer naar Marokko wel degelijk te vrezen voor de Marokkaanse autoriteiten. Ook vreest eiser bij overdracht naar Frankrijk voor indirect refoulement. Zijn asielaanvraag zal wederom onterecht worden afgewezen, waarna hij teruggestuurd wordt naar Marokko. Hij heeft geprobeerd aangifte te doen en is ook nog naar een andere instantie geweest in Frankrijk om te klagen over hetgeen hem overkomen is. De pogingen om te klagen hebben tot niets geleid, dus eiser ziet niet in waarom klagen de volgende keer wel zin zou hebben. Verder loopt hij een risico om weer in bewaring te worden gesteld in Frankrijk. Eiser is in een depressie geraakt door zijn inbewaringstelling, de wijze waarop zijn asielverzoek is behandeld, de bedreigingen en het feit dat klagen zinloos was. Hij heeft daartoe zijn medische dossier overgelegd. Overdracht aan Frankrijk getuigt derhalve van onevenredige hardheid. Gezien zijn psychische toestand en reële vrees om bij uitzetting naar Marokko vervolgd te worden, moet verweerder zijn asielaanvraag inhoudelijk behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [3]
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de Franse asielprocedure of dat zij niet in staat zijn om hem bescherming te bieden. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat bij overdracht aan Frankrijk sprake is van een reëel risico op indirect refoulement. Wat eiser heeft aangevoerd laat onverlet dat met de aanvaarding van het terugnameverzoek eiser in staat zal worden gesteld een opvolgende asielaanvraag in te dienen in Frankrijk. Vervolgens zal daar ook een individuele beoordeling plaatsvinden met inbegrip van het eventuele risico van refoulement. Zijn stelling dat hij het risico loopt om weer in bewaring gesteld te worden heeft eiser evenmin nader geconcretiseerd of onderbouwd. Verder mag worden verwacht dat de Franse autoriteiten zich ook aan de internationale verplichtingen houden bij het in bewaring stellen van personen. Indien eiser van mening is dat zij dit niet doen, is het aan eiser om te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Dat klagen bij voorbaat zinloos is heeft eiser niet aannemelijk gemaakt met de door hem overgelegde verklaring.
6. Uit het door eiser overgelegde medische dossier blijkt van psychische klachten en een afspraak bij de polikliniek Neurologie, maar niet dat eiser momenteel onder specialistische behandeling staat. Verder is niet gebleken dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen of dat de medische voorzieningen in Frankrijk onvoldoende zijn. Uit het medische dossier blijkt ook niet dat een overdracht aan Frankrijk (het risico op) een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt als bedoeld in het arrest C.K. [4] Eisers gestelde depressie heeft verweerder dan ook niet hoeven aanmerken als een zodanig bijzondere omstandigheid die maakt dat een overdracht aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid.
7. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden en heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127).