ECLI:NL:RBDHA:2024:15648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.29752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over onterechte veroordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 september 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die op 29 november 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 19 juli 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De minister stelde dat de asielmotieven van de eiser, waaronder een onterechte veroordeling tot 14 jaar gevangenisstraf, ongeloofwaardig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser inconsistent en tegenstrijdig zijn, en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen en dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning. De rechtbank wijst ook op het ontbreken van een plausibele verklaring voor het ontbreken van originele documenten die de asielaanvraag zouden ondersteunen. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29752
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1993] . Hij heeft op 29 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 19 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aan eiser is met het bestreden besluit ook een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser woonde bij zijn moeder en had een kledingwinkel. Eiser heeft van 2019 tot 2021 een relatie gehad met een buurmeisje, [A] . Haar broers en vader waren het niet eens met deze relatie en
veroorzaakten problemen voor eiser. Eiser is eerder veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf, omdat er door de broer van [A] verboden pillen in eisers winkel zouden zijn geplaatst. Eiser is na elf maanden vrijgelaten. Na eisers vrijlating ontstond een ruzie in de buurt, waarbij uiteindelijk iemand is doodgestoken. Eiser stelt hier onterecht van beschuldigd te zijn, door toedoen van de broers van [A] . Tijdens de rechtszitting op 27 november 2022 hoorde hij dat er tien jaar tegen hem werd geëist en ontsnapte eiser uit de rechtbank en heeft hij het land verlaten. Eiser stelt dat hij is veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf en dat zijn vertrek resulteerde in een verlenging van eisers straf met vier jaar.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister twee asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
de onterechte veroordeling tot 14 jaar gevangenisstraf.
8. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerste asielmotief geloofwaardig is, maar het tweede niet. Eiser krijgt niet het voordeel van de twijfel, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b en c, van de Vw. Eiser heeft zijn verklaringen over de onterechte veroordeling tot 14 jaar gevangenisstraf niet onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen en heeft hiervoor geen goede verklaring.¹ Eisers verklaringen vormen ook geen samenhangend en aannemelijk geheel.² Zo klopt de tijdlijn die eiser schetst op meerdere punten niet, zijn eisers verklaringen op meerdere punten inconsistent en tegenstrijdig en zijn eisers verklaringen niet aannemelijk en overtuigend. Samengevat zijn eisers verklaringen zodanig inconsistent en tegenstrijdig dat niet te volgen is wat er precies gebeurd is en waarvoor eiser veroordeeld is, laat staan dat dit een onterechte veroordeling zou zijn. Omdat de verklaringen over het risico dat eiser loopt ongeloofwaardig zijn bevonden, krijgt eiser geen verblijfsvergunning als vluchteling of op grond van subsidiaire bescherming.
De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. De minister heeft eiser met het bestreden besluit ook een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
De onterechte veroordeling tot 14 jaar gevangenisstraf
Documenten
9. Eiser voert aan dat hij in beroep kopieën heeft overgelegd met vertalingen van documenten die zijn asielrelaas ondersteunen:
- een aanzegging tot betaling van 100.000,- Algerijnse dinar wegens onwettige uitoefening van een beroep gelijksoortig aan het medisch beroep voor de verkoop van niet toegelaten geneesmiddelenboeten en betaling van gerechtelijke kosten van 1.000,- Algerijnse dinar d.d. 23 juni 2021;
- een aanzegging tot betaling van 100.000,- Algerijnse dinar wegens deelname aan gevechten tussen criminele bendes, tijdens welke geweldpleging heeft plaatsgevonden die tot de dood van een van de leden heeft geleid en betaling van gerechtelijke kosten van 1.500,- Algerijnse dinar d.d. 23 juni 2021;
¹. Artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw
² Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw
- een beschikking van de kamer voor tenlasteleggingen van de zitting op 29 augustus 2022;
- een protocol van kennisgeving van een presidentieel pardon tot strafvermindering per 1 november 2021.
De minister kan volgens eiser dus niet meer het standpunt innemen dat hij geen enkele inspanning heeft verricht bewijsstukken te overleggen die zijn asielrelaas ondersteunen.
10. De rechtbank overweegt dat de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aan het vereiste heeft voldaan zoals neergelegd in artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw. Zo heeft eiser bij de zienswijze kopieën overgelegd van documenten die in beroep zijn voorzien van vertalingen, maar hij heeft geen plausibele verklaring gegeven waarom hij niet eerder afschriften van deze documenten heeft overgelegd, terwijl eiser zelf heeft verklaard dat hij in het bezit was, of is geweest van documenten over zijn zaak in Algerije en dat hij zou navragen of andere documenten konden worden opgestuurd³. Eiser heeft de documenten alleen getoond op zijn telefoon en vervolgens bij de zienswijze kopieën overgelegd. Daarnaast heeft eiser in beroep niet uitgelegd waar de originele documenten zijn. De rechtbank volgt de minister overigens niet in het standpunt dat kopieën niet kunnen dienen ter onderbouwing van een asielrelaas, maar eiser heeft ook niet uitgelegd waarom in dit geval de (originele) afschriften van deze documenten er niet zijn. Tijdens de zitting heeft de minister er ook op gewezen dat de kopie van de beschikking van de kamer voor tenlastelegging bovendien incompleet is, nu alleen de eerste twee pagina’s zijn overgelegd. Daar heeft eiser ook geen verklaring voor gegeven. Dit maakt dat de minister in dit geval heeft mogen tegenwerpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen en eiser geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het ontbreken daarvan.

Verklaringen

11. De rechtbank overweegt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister op de zitting heeft toegelicht dat de relatie tussen eiser en [A] niet in geschil is. Dat de minister de leeftijd van [A] niet gelooft omdat eiser hierover tegenstrijdig zou hebben verklaard blijft daarom onbesproken. Hetzelfde geldt voor de tegenwerping dat eiser tegenstrijdig zou hebben verklaard over de beëindiging van de relatie. Deze tegenwerpingen zijn niet relevant, als de minister wel uitgaat van de relatie. Waar het de minister wel om gaat is dat niet is gebleken van een causaal verband tussen eisers veroordeling en de familie van [A] , waardoor eiser dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten onrechte is veroordeeld. De rechtbank zal de gronden die daarop zien bespreken.
13. Over de boete die eiser zou moeten betalen vanwege de pillen die in zijn winkel lagen, verklaart eiser dat het de minister duidelijk moest zijn dat eiser 100.000 Algerijnse dinar bedoelde zoals blijkt uit de documenten overgelegd op 19 juli 2024 en niet honderd miljoen Algerijnse dinar. Eiser heeft met de verklaring tijdens zijn nader gehoor dat de boete honderd miljoen bedroeg, bedoeld te zeggen het een forse boete was en heeft het overdrachtelijk bedoeld. Daarbij volgt eiser het standpunt van de minister niet dat de tweede
3 Zie pagina 5 en 22 van het verslag van het nader gehoor van 15 juli 2024
boete die eiser heeft overgelegd niet rijmt met eisers verklaring in de zienswijze dat eiser is veroordeeld voor deelname aan een bende. In de vertaling van de boete en in de vertaling van de eerste twee pagina’s van de beschikking tenlastelegging is immers te lezen dat eiser een boete moet betalen wegens een gevecht tussen twee criminele bendes, met een dode tot gevolg. Eiser wordt daarom gezien als een lid van een criminele bende.
14. De rechtbank overweegt dat de minister eiser niet heeft hoeven volgen in het standpunt dat verklaring over de boete overdrachtelijk is bedoeld, aangezien eiser zelf het bedrag van honderd miljoen Algerijnse dinar tweemaal heeft genoemd. Ten aanzien van de tweede boete heeft de minister kunnen stellen dat eiser deze niet heeft genoemd tijdens het nader gehoor. Bovendien stelt de minister in het verweerschrift terecht dat de tweede boete voor deelname aan een gevecht met een dode tot gevolg, niet strookt met eisers verklaringen in de zienswijze dat hij alleen is veroordeeld voor deelname aan een kartel, maar te zijn vrijgesproken van moord.
15. Over de periode dat eiser gedetineerd heeft gezeten voert hij aan dat hij in de correcties en aanvullingen heeft aangegeven dat hij, vanwege de veroordeling voor de illegale pillen, niet elf maanden maar zeven maanden heeft vastgezeten. De minister is in het besluit evenmin ingegaan op eisers verklaring in de zienswijze dat hij in 2021 naar gevangenis moest in verband met de pillen, die in april 2021 in zijn winkel zijn achtergelaten. Het had de minister tijdens het nader gehoor reeds duidelijk moeten zijn dat de vrijlating van eiser niet 1 november 2022 kon zijn. Dit komt overeen met de kopie van het presidentieel pardon waaruit blijkt dat eiser op 1 november 2021 is vrijgelaten. De verklaring voor de tegenstrijdigheden in de detentieperiode van zeven dan wel elf maanden is volgens eiser gelegen in zijn laaggeletterdheid.
16. De rechtbank overweegt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft toegelicht op welke manier hij laaggeletterd is, temeer nu eiser op verschillende momenten specifieke data en tijdsaanduidingen heeft gegeven. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft toegelicht waarom dit een belemmering zou vormen voor eiser om eenduidig te verklaren. Eiser heeft verklaard dat hij is veroordeeld tot twee jaar, waarvan hij elf maanden heeft uitgezeten⁴. Daarna heeft eiser nogmaals verklaard dat hij elf maanden heeft vastgezeten.⁵ Bovendien heeft de hoormedewerker ook tweemaal gesproken over een gevangenisstraf van elf maanden, waarbij eiser niet heeft aangegeven dat dit niet juist is⁶ Dat het document van het presidentieel pardon overeenkomt met de gewijzigde verklaring van eiser laat het voorgaande onverlet. De minister heeft daarom terecht gesteld dat eisers verklaringen tegenstrijdig zijn met de door hem geschetste tijdlijn. Als eiser elf maanden heeft gezeten en op 1 november 2021 zou zijn vrijgekomen, kunnen de pillen niet in april 2021 in zijn winkel zijn geplant.
17. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen gesteld dat hij al tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij van de dealer zelf heeft gehoord dat deze wist dat de broer van [A] het plan had pillen in de winkel van eiser achter te laten. Dit is derhalve een correctie op een onvolledige verklaring. Eiser voert aan dat de hoormedewerker eisers verklaring over de personen die hem hebben verteld over de pillen die in zijn winkel zijn achtergelaten
4 Pagina 11 van het verslag van het nader gehoor
5 Pagina 16 van het verslag van het nader gehoor
6 Pagina 16 en 23 van het verslag van het nader gehoor
onvolledig heeft genoteerd dan wel dat er sprake is van een vergissing van de tolk. Ook over de vluchtroute vanuit de rechtbank voert eiser aan dat de tegenstrijdigheid een gevolg kan zijn van een verschrijving van de hoormedewerker dan wel een vergissing van de tolk. Eiser stelt dat hij al tijdens het gehoor niets heeft gezegd over een deur en dat hij heeft verklaard dat hij via een raam is ontsnapt.
18. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat uit de gehoren niet is gebleken van moeilijkheden tussen eiser en de tolk. Eiser onderbouwt op geen enkele wijze, ook niet in beroep, zijn stelling dat een en ander te wijten is geweest aan miscommunicatie (of erger) met de gehoorambtenaar of de tolk. Eiser heeft derhalve geen afdoende verklaring gegeven voor deze toevoeging dan wel wijziging in verklaring over de pillen en de vluchtroute. Bovendien heeft de minister het niet aannemelijk mogen vinden dat voor iemand die verdacht wordt betrokken te zijn bij een bende, een toiletpauze krijgt zonder toezicht waarbij een deur wordt opengelaten, waardoor eiser kon ontsnappen.
19. Eiser stelt voorts dat in de vertaling van de boete en beschikking van de kamer voor tenlasteleggingen van de zitting op 29 augustus 2022 wordt toegelicht dat de veroordeling ziet op een gevecht tussen twee bendes, de dood van een deelnemer tot gevolg hebbend. Daarmee is hetgeen in die stukken genoemd wordt niet tegenstrijdig met de verklaringen van eiser daarover, aldus eiser.
20. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat wat ook zij van de passages in de genoemde documenten, het asielmotief daarmee nog niet geloofwaardig is, omdat eiser het verband niet aannemelijk heeft gemaakt tussen het feit dat de broers van [A] hoorden dat zij bij eiser was blijven slapen en de ruzie, en eisers verdachtmaking via de broers. De minister heeft daarvoor van belang kunnen achten dat eisers verklaring dat de ruzie is gebruikt om eiser verdacht te maken, is gebaseerd op een aanname. Eiser legt niet uit hoe hij weet dat de broers hierachter zaten en dat dit is omdat zij hadden gehoord dat eiser bij [A] was blijven slapen. Kortgezegd: de minister heeft kunnen stellen dat het causale verband tussen de veroordeling en de familie van [A] niet aannemelijk is en dat dus ook niet aannemelijk is dat eiser onterecht is veroordeeld.
21. Verder heeft de minister in het verweerschrift terecht opgemerkt dat de veroordeling ook niet wordt onderbouwd door de beschikking van de kamer voor tenlastelegging. Daarin staat vermeld dat de zitting plaats vond op 29 augustus 2022. Dit is een datum die niet overeenkomt met de datum die eiser zelf heeft genoemd, nog daargelaten dat eiser geen volledig afschrift heeft overgelegd van de beschikking. De rechtbank volgt de minister in deze uitleg, aangezien eiser zelf heeft verklaard dat de zitting bij de rechtbank op 27 november 2022 was⁷ en uit de overgelegde kopie blijkt dat eiser alleen de eerste twee pagina’s van 22 pagina’s heeft overgelegd. Het is dus niet duidelijk òf eiser is veroordeeld, tot welke straf en op grond waarvan.
22. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser onterecht is veroordeeld tot 14 jaren gevangenisstraf. Wat eiser heeft aangevoerd slaagt derhalve niet.
⁷ Pagina 11 van het nader gehoor
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en/of bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser is daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd die zijn gericht tegen het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

25. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond en eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod kunnen opleggen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.