ECLI:NL:RBDHA:2024:15638
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die van Iraakse nationaliteit is, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Nederland op 1 mei 2024 een verzoek om overname bij Duitsland heeft ingediend, dat door Duitsland op 3 mei 2024 is aanvaard.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser heeft betoogd dat zijn recht op een eerlijke procedure, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, is geschonden, omdat hij onvoldoende tijd had om zijn beroepsgronden in te dienen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser voldoende tijd en mogelijkheden heeft gehad om zijn argumenten naar voren te brengen en dat er geen schending van artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over indirect refoulement verworpen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht van eiser voor zijn asielverzoek onevenredig hard zouden maken. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.