ECLI:NL:RBDHA:2024:15634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.35237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de toepassing van lichter middel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Migratie en Asiel had op 9 september 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 16 september 2024 is eiser verschenen, met een tolk, en heeft de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld.

Eiser voerde aan dat de eerdere bewaringsmaatregel onrechtmatig was, omdat de omzetting van deze maatregel te laat had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet in rechte was vastgesteld, waardoor de beroepsgrond niet slaagde. Eiser stelde ook dat de minister had gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de gronden van zijn bewaring in een begrijpelijke taal. De rechtbank erkende dat er een gebrek was in de informatievoorziening, maar oordeelde dat dit gebrek niet ernstig genoeg was om de bewaring onrechtmatig te verklaren.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring, zoals het risico op onttrekking aan toezicht en het ontbreken van identiteitsdocumenten, voldoende waren gemotiveerd. Eiser had illegaal Nederland binnengekomen en had geen actie ondernomen om zijn identiteit vast te stellen. De rechtbank verwierp ook het verzoek om een lichter middel, omdat de minister voldoende had aangetoond dat er risico's waren die een lichter middel niet rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35237
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Jankie),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.E. Abdelrahman. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1998] .
De omzetting van de maatregel
2. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag op 29 augustus 2024 is afgewezen en dat daartegen geen beroep is in gesteld. De omzetting van de eerdere bewaringsmaatregel (van 10 augustus 2024) had zo spoedig mogelijk moeten plaatsvinden, maar eiser is pas na 11 dagen, op 9 september 2024, opnieuw in bewaring gesteld. Dit is te laat en het bestreden besluit is daarom onrechtmatig. De onrechtmatigheid van de eerdere bewaringsmaatregel werkt door in de opvolgende maatregel van 9 september 2024.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een aan een eerdere maatregel
van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt.¹ Dat is wel het geval wanneer gebreken in de eerdere maatregel een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is.
4. De rechtbank overweegt dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel van 10 augustus 2024 niet in rechte is vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de gestelde onrechtmatigheid doorwerkt in de rechtmatigheid van de onderhavige maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
5. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt ook uit het proces verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring (processtuk 7). Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Uit processtuk 7 blijkt ook dat aan eiser de informatiefolder in de Arabische taal is uitgereikt. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit dient te prevaleren boven de belangen van de minister bij handhaving van het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
8. Eiser heeft de zware gronden onder 3a en 3d betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende is gemotiveerd. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Eiser heeft verklaard illegaal met een bootje te zijn ingereisd van Algerije naar Italië. Eiser was hierbij niet in het bezit van de benodigde reisdocumenten en heeft later ook geen actie ondernomen om aan de juiste reisdocumenten te komen. Dat eiser op grond van de Dublin-verordening Nederland weer is ingekomen, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Ook de zware grond onder 3d is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft geen paspoort of ander identiteitsdocument en heeft ook geen actie ondernomen om deze wel te verkrijgen.
9. De zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgronden slagen niet.
Lichter middel
10. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser voert daartoe aan dat hij onvoldoende is bevraagd over de toepassing van een lichter middel. Volgens eiser had er meer doorgevraagd moeten worden over zijn medische en psychische gesteldheid en is dit onvoldoende gebeurd. In het detentiecentrum is er volgens eiser onvoldoende aandacht voor zijn gezondheidssituatie, met name de problemen met zijn arm, en krijgt hij niet de medicatie die hij nodig heeft. Eiser wil naar een AZC of naar zijn Turkse vriend die een kamer voor hem beschikbaar heeft. Volgens eiser had dan ook volstaan kunnen worden met het opleggen van een meldplicht.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. De fysieke en psychische gezondheidstoestand van eiser zijn tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling besproken, dit geldt ook voor zijn behoefte aan medicatie. De zorg in het detentiecentrum is verder gelijkwaardig aan die in een vrije maatschappij. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting ook aangegeven dat als eiser behoefte heeft aan medische en/of psychische zorg hij naar de medische dienst in het detentiecentrum kan gaan. Eiser heeft ook al een gesprek gehad met een psychiater. Ook verder volgt de rechtbank eiser niet
in zijn stelling dat er had kunnen worden volstaan met een meldplicht. Eiser staat niet ingeschreven in de BRP en is eerder met onbekende bestemming vertrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of deze maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.