ECLI:NL:RBDHA:2024:15603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.27563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 4 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, aangezien de Algerijnse autoriteiten de nationaliteit van eiser op 5 juli 2024 hebben vastgesteld en een laissez passer hebben toegezegd. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt in de procedure voor uitzetting, ondanks de vertragingen die zijn ontstaan door de werkwijze van de Algerijnse autoriteiten en de vakantieperiode. Eiser heeft niet aangetoond dat hij actief heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet heeft verbeterd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27563
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Jankie), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

De minister heeft op 4 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en hij is geboren op [1997] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 juni 2024 (in de zaak NL24.22608) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Er is nog steeds geen laissez passer (lp) is verstrekt. Eiser zit al meer dan vier maanden in bewaring, er is een kopie van eisers paspoort voorhanden en hij heeft ook meegewerkt aan een presentatie op 13 juni 2024. Eiser heeft heel veel stress in detentie en hij krijgt niet de medicatie die hij nodig heeft. Eiser heeft een vrouw en kind van vier jaar in België en hij meent recht te hebben op verblijf in België. Er kan worden volstaan met een het opleggen van een lichter middel of een meldplicht, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. Er is in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije en de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat het zicht op uitzetting in eisers geval aanwezig is. De Algerijnse autroiteiten hebben eisers nationaliteit op 5 juli 2024 vastgesteld en de consul heeft een lp toegezegd. Voor wat eiser aanvoert betreffende de afgifte van een lp overweegt de rechtbank dat de minister in deze afhankelijk is van de werkwijze van de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast heeft de minister in zijn verweerschrift van 11 juli 2024 toegelicht welke procedure gevolgd dient te worden voor een gedwongen uitzetting naar Algerije; de Algerijnse autoriteiten verzoeken eerst om vluchtgegevens alvorens een lp wordt verstrekt. In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat op 9 juli een vlucht is aangevraagd voor eiser en dat de verwachte vertrekdatum 20 augustus 2024 is. De rechtbank overweegt dat, gelet op de lp-toezegging en de vluchtaanvraag, geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat deze werkwijze niet tot het gewenste resultaat zullen leiden.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het verweerschrift ook voldoende heeft toegelicht waarom er een langere periode zit tussen de vluchtaanvraag en de datum waarop eiser zal vliegen. De Algerijnse autoriteiten hebben een aanzienlijk aantal lp-toezeggingen gedaan, waardoor veel vluchten moeten worden gepland. Er zijn geen rechtstreekse vluchten mogelijk naar Algerije en vanwege de overstap moeten escorts mee. Per vreemdeling zijn drie escorts nodig en er kunnen maximaal twee vreemdelingen met escorts mee per vlucht. Ten slotte heeft de minister erop gewezen dat de vakantieperiode de uitzettingen verder bemoeilijkt.
Verder heeft de minister regelmatig een vertrekgesprek gevoerd met eiser, laatstelijk op
4 juli 2024. Uit het verslag van de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niets heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen. Tevens heeft eiser meermaals te kennen gegeven niet terug te willen keren naar Algerije. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Hij moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht.
Gelet op voornoemde uitzettingshandelingen ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting bestaat of dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Lichter middel
6. De rechtbank verwijst hieromtrent opnieuw naar haar eerdere uitspraak van 18 april 2024 |(in de zaak NL24.15754) rechtsoverweging 6. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Detentieongeschiktheid
7. In wat eiser in dit kader heeft aangevoerd, te weten dat hij detentie als zwaar ervaart en hij hierdoor veel stress heeft, verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 13 juni 2024 (in de zaak NL24.22608), rechtsoverweging 8. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die – gelet op de duur van deze bewaring – voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toets
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.