ECLI:NL:RBDHA:2024:15598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.27824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met zicht op uitzetting naar Marokko en de beoordeling van medewerking aan uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in afwachting is van zijn uitzetting naar Marokko. De minister van Asiel en Migratie had op 24 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder al de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst en vastgesteld dat de bewaring tot 29 april 2024 rechtmatig was. De minister had de rechtbank op de hoogte gesteld van de voortduring van de maatregel en een voortgangsrapportage overgelegd, wat door de rechtbank werd gezien als een beroep van eiser tegen deze voortduring.

Tijdens de zitting op 22 juli 2024 heeft eiser aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko is, omdat de Marokkaanse autoriteiten na herhaalde verzoeken nog geen laissez-passer hebben afgegeven. De rechtbank overweegt dat, hoewel het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog loopt, er in beginsel zicht op uitzetting is. De minister heeft regelmatig contact gehad met de autoriteiten en eiser heeft de plicht om actief mee te werken aan zijn uitzetting, wat hij volgens de rechtbank niet voldoende heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Ook de stelling van eiser dat zijn medische situatie hem detentieongeschikt maakt, wordt verworpen, omdat deze niet met documenten is onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat er geen feiten zijn die aanleiding geven om de bewaring op te heffen, en dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27824
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

De minister heeft op 24 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van deze zittingsplaats van 3 mei 2024 (in de zaak NL24.17549) volgt dat de bewaring tot het moment van sluiten van dat onderzoek op 29 april 2024 rechtmatig was.
De minister heeft de rechtbank door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld en een voortgangsrapportage overgelegd. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Eiser heeft op de kennisgeving een reactie gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt aan de uitzetting. De Marokkaanse autoriteiten hebben na herhaalde verzoeken van de minister nog steeds geen laissez-passer (lp) afgegeven. Het onderzoek loopt sinds 3 november 2023 zonder enig resultaat. Ten overvloede geldt dat eiser zich beschikbaar houdt voor de autoriteiten, ondanks het feit dat hij tot op heden niet is gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser is voor de
achtste maal in bewaring gesteld en verblijft nu bijna negen maanden in bewaring. Er wordt kennelijk, op basis van enkele korte vertrekgesprekken, de nadruk gelegd op het feit dat eiser niet meewerkend genoeg zou zijn. Eiser verleent zijn medewerking en hij staat open voor contact met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ter zake vrijwillige terugkeer. Eiser heeft geen contact met zijn familie die hem zou kunnen helpen om enig reisdocument te verkrijgen. Eiser is van mening dat de bewaring voor opheffing gereed ligt. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de minister had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser stelt dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld prevaleert boven het belang van de minister. Eiser maakt in deze procedure dan ook aanspraak op een schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie. Dit is in deze procedure het geval per 26 februari 2024, te weten datum sluiting onderzoek in volgberoep NL24.6274, dan wel 26 april 2024 (de rechtbank begrijpt 29 april 2024) in zaak NL24.17549, aldus eiser.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
3. Het zicht op uitzetting naar Marokko is in beginsel aanwezig. In deze zaak loopt het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een lp, laatstelijk op 18 juni 2024. In de enkele omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten nog geen reactie hebben gegeven, ligt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze autoriteiten niet tot verlening van een lp voor eiser zullen overgaan. De rechtbank vindt hierbij van belang dat de Marokkaanse autoriteiten niet voor op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. De minister heeft op 8 mei 2024, 6 juni 2024 en 10 juli 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Eiser moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser op enige wijze invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. De enkele stelling van eiser dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan zijn uitzetting is daartoe onvoldoende. Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank het standpunt van de minister volgen dat het zicht op de uitzetting van eiser naar Marokko niet ontbreekt en stelt de rechtbank vast dat de minister die uitzetting voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Detentiegeschiktheid

4. De enkele stelling van eiser dat zijn medische situatie maakt dat hij niet in bewaring kan blijven, is onvoldoende voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. De stelling is niet met documenten onderbouwd. Evenmin zijn voor zo'n oordeel concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Lichter middel

5. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 3 mei 2024 (in de zaak NL24.17549), rechtsoverweging 9. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
6. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Hoewel voorstelbaar is dat de bewaring eiser zwaar valt, maakt dit gegeven niet dat hierom de bewaring moet worden opgeheven. Hierbij heeft de minister er terecht op gewezen dat er in het detentiecentrum een medische dienst is waar eiser in geval van (psychische) klachten terecht kan. Verder heeft de minister bij de afweging kunnen betrekken dat eiser niet actief meewerkt aan zijn terugkeer ondanks dat er zicht op uitzetting is naar Marokko. Van hem mag verwacht worden dat hij een poging onderneemt om documenten te overleggen, maar niet is gebleken dat dit is gebeurd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Ambtshalve toets

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.