ECLI:NL:RBDHA:2024:15594
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 17 april 2004 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel, met name omdat hij van mening was dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was en dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in het proces van uitzetting. Eiser had op 12 oktober 2023 een aanvraag om een laissez passer ingediend bij de Algerijnse vertegenwoordiging, maar na negen maanden wachten op een reactie, stelde hij dat de minister meer actie moest ondernemen door rechtstreeks contact op te nemen met de Algerijnse autoriteiten.
De rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije is en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat dit ook in het geval van eiser aanwezig was. De rechtbank wees erop dat de minister regelmatig rappel had gedaan bij de Algerijnse autoriteiten en dat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek bij deze autoriteiten niet meer liep. De lange duur van het onderzoek was op zichzelf niet doorslaggevend, vooral omdat de Algerijnse autoriteiten niet hadden aangegeven geen laissez passer te willen verstrekken. Eiser had bovendien te kennen gegeven niet terug te willen keren naar Algerije, wat zijn medewerking aan de uitzetting bemoeilijkte.
De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 juli 2024.