ECLI:NL:RBDHA:2024:15589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.29096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van Algerijnse vreemdeling; beoordeling van de werkwijze van de minister en de noodzaak van escorts

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, had beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring die op 1 februari 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister op 8 juli 2024 bevestiging van de nationaliteit van de eiser heeft ontvangen van de Algerijnse autoriteiten en dat er een vlucht is aangevraagd voor 11 augustus 2024. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de minister onzorgvuldig handelde door een vlucht met escorts aan te vragen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende heeft toegelicht waarom de uitzetting met escorts noodzakelijk was en dat de eiser zelf geen medewerking heeft verleend aan zijn terugkeer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de minister de uitzettingshandelingen voldoende voortvarend ter hand heeft genomen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29096
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

De minister heeft op 1 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 juni 2024 (in de zaak NL24.23958) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser meent dat de minister onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend handelt. Vooraleerst blijkt niet op welk moment de Algerijnse autoriteiten aan de minister te kennen hebben gegeven dat er een laissez passer (lp) zal worden afgegeven, zodat niet gecontroleerd kan worden of de minister aansluitende onmiddellijk de daartoe vereiste verwijderingshandelingen heeft verricht. Voorts meent eiser dat de minister ten onrechte een zeer vertragende vlucht met escorts aanvraagt, terwijl er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiser zich daadwerkelijk zal verzetten. Eiser geeft weliswaar aan geen medewerking te verlenen aan zijn vertrek, maar deze enkele opmerking is onvoldoende om een vlucht met escorts aan te vragen waarvan op voorhand vast staat dat deze veel meer tijd in beslag neemt dan een reguliere vlucht. Voor eiser staat nu pas een vlucht gepland op 11 augustus 2024, in ieder geval meer dan een maand na de toezegging op de lp en misschien zelfs nog langer omdat niet duidelijk is wanneer de toezegging door de Algerijnse autoriteiten is gedaan. Eventueel personeelsgebrek komt voor rekening van de minister, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
6. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat op 8 juli 2024 bericht is ontvangen van de Algerijnse autoriteiten dat de nationaliteit van eiser is bevestigd. In het verweerschrift van 25 juli 2024 heeft de minister toegelicht dat op 9 juli 2024 een vlucht is aangevraagd voor eiser en dat de verwachte vertrekdatum 11 augustus 2024 is. Verder heeft de minister in zijn verweerschrift toegelicht welke procedure gevolgd dient te worden voor een gedwongen uitzetting naar Algerije; de Algerijnse autoriteiten verzoeken eerst om vluchtgegevens alvorens een lp wordt verstrekt. De Algerijnse autoriteiten hebben een aanzienlijk aantal lp- toezeggingen gedaan, waardoor veel vluchten moeten worden gepland. Er zijn geen rechtstreekse vluchten mogelijk naar Algerije en vanwege de tussenstop in Europa moeten escorts mee. Per vreemdeling zijn drie escorts nodig en er kunnen maximaal twee vreemdelingen met escorts mee per vlucht. Ten slotte heeft de minister erop gewezen dat de vakantieperiode de uitzettingen verder bemoeilijkt. De rechtbank kan dit volgen.
7. De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de lp-toezegging en de vluchtaanvraag geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de gevolgde werkwijze niet tot het gewenste resultaat zal leiden. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het verweerschrift voldoende heeft toegelicht waarom er een wat langere periode zit tussen de vluchtaanvraag en de datum waarop eiser zal vliegen. Verder heeft de minister regelmatig een vertrekgesprek gevoerd met eiser, laatstelijk op 16 juli 2024. Uit het verslag van de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niets heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen. Eiser had de tijd tot zijn vertrek kunnen verkorten door mee te werken aan het verkrijgen van (kopieën van) identiteitsdocumenten dan wel een terugkeer met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie. Uit de stukken blijkt niet van een bereidheid van eiser daartoe. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 9 juli 2024 blijkt dat eiser te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Algerije en geen medewerking te
verlenen aan zijn uitzetting. Ook daarom acht de rechtbank het inschakelen van escorts in eisers geval niet onredelijk. Bovendien is het in beginsel aan de minister is om in te schatten of gebruik moet worden gemaakt van een vlucht met escorts. Gelet op voornoemde uitzettingshandelingen in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de minister eisers uitzetting voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.