ECLI:NL:RBDHA:2024:15573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
24-28342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.

Eiser voert aan dat hij het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Duitsland, vanwege een toename van extreem rechtsextremistisch geweld en capaciteitsproblemen in de opvang voor asielzoekers. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht persoonlijk te maken krijgt met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Duitsland, en dat eiser zich in geval van problemen moet wenden tot de Duitse autoriteiten.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28342
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser voert aan dat, wegens een toename van extreem rechtsextremistisch geweld, eiser het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM2 bij overdracht aan Duitsland. Eiser verwijst hierbij naar verschillende (nieuws)artikelen waaruit volgens eiser een toename van aanvallen op asielzoekerscentra blijkt. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat er sprake is van een capaciteitsprobleem ten aanzien van de opvang voor asielzoekers in Duitsland. Gemeenten lopen tegen de grenzen van hun capaciteit aan en de toestroom van asielzoekers blijft toenemen. Eiser verwijst hiervoor naar een artikel van het Nederlands Dagblad van 17 februari 2023, een artikel van De Standaard van 26 september 2023, een artikel van Duitsland Instituut van 28 november 2023 en een artikel van de NOS van 7 december 2023. Het voorgaande leidt volgens eiser tot een risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij een overdracht aan Duitsland.
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat zij voor Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht persoonlijk te maken krijgt met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Ten aanzien van Duitsland bestaat er een bestendige lijn dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, welke recent nog door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is bevestigd.3 De rechtbank ziet in de artikelen waar eiser naar verwijst, geen aanleiding om anders te oordelen. Incidenten rond opvangcentra waren reeds bekend en niet gebleken is dat de overheid hier onverschillig tegenover staat. Ten aanzien van de gestelde opvangtekorten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de voorgedragen artikelen blijkt inderdaad dat er sprake is van een grote toestroom aan vluchtelingen naar Duitsland en dat gemeenten bezorgd zijn. Hieruit blijkt echter niet dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Ook is niet gebleken dat de Duitse autoriteiten hiertegen onverschillig zijn. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer is geweest of zal worden van een eventueel opvangtekort. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Duitsland, dient hij zich te wenden tot de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.