ECLI:NL:RBDHA:2024:15571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
09/068500-24 en 09/146582-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een achttienjarige vrouw tot gevangenisstraf en TBS voor poging tot moord en mishandeling van hulpverleners

Op 27 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een achttienjarige vrouw, die werd beschuldigd van poging tot moord op een hulpverlener en mishandeling van twee verbalisanten. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 214 dagen en een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de feiten in sterk verminderde mate aan de vrouw konden worden toegerekend, gezien haar psychische toestand. De vrouw had op 27 februari 2024 in een gesloten jeugdinstelling een hulpverlener met een gebroken aluminium bezemsteel gestoken, met de intentie haar te doden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, ondanks haar psychische problemen. Daarnaast had de vrouw, toen zij nog minderjarig was, twee verbalisanten mishandeld. De rechtbank besloot het volwassenenstrafrecht toe te passen, gezien de ernst van de feiten en de complexiteit van de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, waaronder de hulpverlener en de verbalisanten, en verklaarde het in beslag genomen wapen verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/068500-24 en 09/146582-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 27 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] (voorheen: [naam 1] ),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 juni 2024, 26 augustus 2024 (alle pro forma) en 13 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. Th.U. Hiddema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is onder dagvaarding I met parketnummer 09/068500-24 ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 27 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een (gebroken) aluminium staaf, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de borst(kas) en/of de arm(en) en/of de wang, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen met een (gebroken) aluminium staaf, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de borst(kas) en/of de arm(en) en/of de wang, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
- meermalen, althans eenmaal, op het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en onder dagvaarding II met parketnummer 09/146582-24:
zij op of omstreeks 14 november 2023 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , beiden werkzaam als verbalisant bij de Eenheid Den Haag gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening heeft mishandeld door
- die [verbalisant 1] in de kruis te schoppen en/of
- die [verbalisant 2] in de kuit, althans het been, te bijten.

3.De bewijsbeslissing dagvaarding I

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard met uitzondering van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
De bewijsmiddelen [1]
Op 27 februari 2024 heeft in de gesloten jeugdinstelling [jeugdinstelling] te Leidschendam een incident plaatsgevonden. Daarbij is [naam 2] (hierna: [naam 2] ), werkzaam bij de instelling als begeleidster, meerdere malen geraakt met een gebroken aluminium bezemsteel. Vast staat dat de verdachte dit heeft gedaan.
[naam 2] heeft verklaard dat zij op 27 februari 2024 naar de kamer van de verdachte ging, omdat zij haar via de intercom bleef bellen. Toen [naam 2] voor de kamerdeur van de verdachte stond, nam zij haar telefoon op en vroeg zij de verdachte of zij op haar bed zat. Zij hoorde de verdachte dit bevestigen. [naam 2] opende vervolgens de deur en zag de verdachte direct op zich afvliegen. [naam 2] probeerde de deur direct weer dicht te doen, maar dit lukte niet omdat de verdachte tussen de deur kwam. [naam 2] zag dat de verdachte een groot scherp grijskleurig voorwerp in haar vuist had, waarmee zij boven haar schouder reikte en vervolgens op [naam 2] inhakte, terwijl de verdachte tussen de deur zat. [naam 2] moest de deur loslaten om zichzelf te verdedigen en zag de verdachte vervolgens in het halletje voor haar kamer op zich aflopen. Terwijl zij met de verdachte in een worsteling raakte, voelde en zag zij dat de verdachte meerdere snijdende bewegingen maakte op haar rechterarm. [2]
[naam 3] , een collega van [naam 2] (hierna: [naam 3] ), zag dat [naam 2] , nadat zij de deur van de kamer van de verdachte had opengedaan, direct werd aangevallen door de verdachte. [naam 3] zag de verdachte stekende bewegingen maken in de richting van [naam 2] en dat zij werd geraakt in haar gezicht. Zij zag veel bloed in haar gezicht en uit haar mond komen en zag ook dat haar tand eruit was. [3]
[naam 2] liep oppervlakkige krassen op haar borstkas onder de nek, linker bovenarm en linkerwang op en een snijwond op de rechteronderarm iets wijkend van 5 cm lang en schuin hierboven een oppervlakkige kras van ongeveer 5 cm lang. [4]
Het grijze voorwerp is in beslag genomen en onderzocht. Dit voorwerp is een aluminium bezemsteel die doormidden is gebroken. Door het breken was de bezemsteel erg scherp geworden. [5]
Op 27 februari 2024 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat zij een kapotte bezemsteel had met aan beide kanten scherpe punten. Toen haar begeleider haar vroeg of zij op haar bed zat, heeft zij heel zachtjes ‘ja’ gezegd, terwijl zij eigenlijk naast de deur stond. Zij vloog [naam 2] aan toen [naam 2] de deur opendeed en stak haar met de punt van de bezemsteel in haar arm. De bezem had zij een dag eerder gekregen en had zij zo gemaakt om iemand pijn mee te kunnen doen. Het was haar bedoeling om [naam 2] in haar nek te steken omdat zij haar af wilde maken en zij vond het jammer dat [naam 2] niet dood was. [6]
Ter terechtzitting van 13 september 2024 heeft de verdachte verklaard dat zij haar voet tussen de deur deed om te voorkomen dat [naam 2] de deur weer dichtdeed.
3.3.2
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om de verklaring van de verdachte van 27 februari 2024 aan de kant te schuiven. De gedragingen die de verdachte beschrijft (te weten: het klaar staan achter de deur met het wapen, het meteen plaatsen van haar voet tussen de deur op het moment dat [naam 2] haar ziet en de deur probeert dicht te doen, en het direct aanvliegen van [naam 2] ) passen in de waarnemingen van [naam 2] en [naam 3] . Dit maakt dat de verklaring van de verdachte op essentiële punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht het dan ook onaannemelijk dat de verdachte dit alles alleen maar zou hebben verklaard uit frustratie en woede. De rechtbank bezigt de verklaring van 27 februari 2024 dus voor het bewijs.
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte [naam 2] heeft gestoken/gesneden met een afgebroken aluminium staaf. De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat deze staaf geen ondeugdelijk wapen was. Er zaten namelijk scherpe randjes aan de kant van de staaf waarmee de verdachte meerdere malen bovenhands stak en zij was op dat moment woedend. De verdachte heeft ook gestoken in de richting van het halsgebied van [naam 2] , waar slagaders lopen. Daarbij was er sprake van een worsteling, zodat [naam 2] ook op andere plekken dodelijk verwond had kunnen raken. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte vol opzet op het toebrengen van dodelijk letsel bij [naam 2] .
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of er sprake was van voorbedachte raad bij de verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat de verdachte een vooropgezet plan had, volgt uit haar eigen verklaring. De verdachte heeft immers een dag eerder een wapen gemaakt van de bezemsteel. Zij vroeg [naam 2] naar haar kamer te komen waar zij klaar stond met dat wapen bij de deur – terwijl zij tegen [naam 2] loog dat zij op haar bed zat – met de bedoeling om [naam 2] in haar nek te steken en haar te doden op het moment dat zij nietsvermoedend de deur zou openen.
Uit die gang van zaken blijkt dat de verdachte tijd en gelegenheid had zich te beraden op haar voorgenomen gedragingen. Dat er bij de verdachte sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling op dat moment, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis staat aan een bewezenverklaring ook niet in de weg, nu de deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte weet had van de wederrechtelijkheid van haar handelen. De verdachte had dus ten tijde van haar handelen (enig) inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewijsbeslissing dagvaarding II

De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen [7] :
I. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 september 2024;
II. Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] , opgemaakt op 14 november 2023, (p. 27);
III. Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] , opgemaakt op 14 november 2023, (p. 45);
IV. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 november 2023, (p. 24 en 25);
V. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 november 2023 (p. 31).

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte onder dagvaarding I bewezen dat:
zij op 27 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een gebroken aluminium staaf, in de nek en de borst(kas) en de arm en de wang te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en ten laste van de verdachte onder dagvaarding II bewezen dat:
zij op 14 november 2023 te 's-Gravenhage,
ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam als verbalisant bij de Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door
- die [verbalisant 1] in
hetkruis te schoppen en
- die [verbalisant 2] in de kuit te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en de tbs-maatregel met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) op te leggen. De verdachte is gemotiveerd zich aan voorwaarden te houden en staat open voor behandeling voor haar psychische problematiek.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op een medewerkster van jeugdinstelling [jeugdinstelling] . De verdachte heeft getracht om [naam 2] , die op dat moment werkzaam was als de begeleidster van de verdachte en die haar werk deed en haar wilde helpen, om het leven te brengen door op haar in te steken met een scherpe aluminium staaf. De verdachte had dit wapen een dag daarvoor zelf gemaakt door een aluminium bezemsteel door midden te breken. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. De verdachte stopte immers pas met haar aanval toen zij door het slachtoffer en haar collega terug haar kamer in werd geduwd. Door haar handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren. Uit de toelichting van de advocaat van het slachtoffer blijkt ook dat het slachtoffer nog dagelijks last heeft van hetgeen is voorgevallen en dat zij nog altijd niet in staat is om haar werkzaamheden op te pakken. Ook voor haar collega en andere aanwezigen moet het voorval een grote impact hebben gehad.
Verder heeft de verdachte, toen zij nog minderjarig was, zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van twee agenten door één agent in zijn kruis te schoppen en de andere agent in haar kuit te bijten, terwijl deze agenten gewoon hun werk deden. [verbalisant 2] zal door het litteken aan haar kuit voor de rest van haar leven aan het voorval herinnerd worden en, zoals uit haar verklaring blijkt, zij heeft nog dagelijks last van hetgeen is voorgevallen. Ook op [verbalisant 1] heeft het incident veel impact gehad.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Zij is niet eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Verder heeft de rechtbank de triple Pro Justitia rapportage van 4 juli 2024 gelezen. De GZ-psycholoog en de psychiater hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan chronische complexe psychopathologie (autismespectrumstoornis, differentiaal diagnostisch mogelijk samenhangend met een klinisch genetisch syndroom), chronische traumatisering vanaf de kindertijd en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met forse gedragsuitingen van zowel agressie naar zichzelf als naar anderen. Ten tijde van het plegen van de poging tot moord beïnvloedde deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte in belangrijke mate, aldus de deskundigen. Door oplopende stress (over dreigend ontslag zonder goede vervolgplek) en woede richting [jeugdinstelling] over inperkende maatregelen die haar waren opgelegd, was de verdachte nauwelijks nog in staat om oorzaak en gevolg te overzien.
Door haar complexe en ernstige psychopathologie werd zij in belangrijke mate beperkt in haar keuzemogelijkheden. De deskundigen adviseren om de ten laste gelegde poging tot moord in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Door de deskundigen wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen voor wat betreft de ten laste gelegde poging tot moord. De jongere handelingsvaardigheden van de verdachte komen voort uit haar psychopathologie, niet uit een zich nog ontwikkelend brein. Van pedagogische beïnvloeding is vanwege de eerder ontbrekende responsiviteit op allerhande jeugdzorg- en jeugdpsychiatrische interventies, weinig meer te verwachten.
Haar antisociale gedragsuitingen en het niet ontvankelijk zijn voor pedagogische aanpak vormen daarnaast nog contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Ten slotte achten de deskundigen een zeer intensieve en gespecialiseerde behandeling binnen een volwassen forensische zorginstelling met een hoog beveiligingsniveau nodig om het hoge recidiverisico op gewelddadig gedrag te kunnen behandelen. De deskundigen zien geen andere mogelijkheid dan adviseren tot oplegging van tbs met dwangverpleging om te kunnen waarborgen dat de verdachte de behandeling krijgt die zij nodig heeft en om het hoge recidiverisico te kunnen verminderen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 6 september 2024 waarin zij negatief adviseert over tbs met voorwaarden. Er is voor de verdachte een klinische indicatiestelling aangevraagd bij het NIFP/IFZ. Er is een indicatie afgegeven voor een kliniek met een hoog beveiligingsniveau en hoge zorgintensiteit (een Forensisch Psychiatrische Kliniek). Alle potentiële FPK’s in Nederland hebben de verdachte afgewezen voor behandeling en er is geen behandelplek beschikbaar op FPK-niveau. De klinieken wijzen, naast de complexiteit van de problematiek, bijna allemaal op het ontbreken van een veilig en passend behandelklimaat.
Toerekenbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen over de toerekenbaarheid deugdelijk tot stand zijn gekomen en neemt die conclusies over. De rechtbank is van oordeel dat, gezien het chronische karakter van de psychische problematiek van de verdachte, alle bewezen verklaarde feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Toepassing volwassenenstrafrecht
De rechtbank ziet aanknopingspunten in de persoon van de verdachte om het volwassenenstrafrecht ook toe te passen voor de feiten die zij als minderjarige pleegde, nu haar complexe psychische problematiek toen ook al aanwezig was, het problematiek betreft die geen verband houdt met een onvolgroeid brein en zij niet ontvankelijk is voor een pedagogische aanpak.
Gevangenisstraf
De rechtbank is gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Zij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 214 dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie. Dit heeft in het bijzonder te maken met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de complexe psychopathologie die bij haar speelt. Essentieel is dat de verdachte zo spoedig mogelijk (verder) wordt behandeld.
Tbs met dwang
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs is voldaan. Er is sprake van een misdrijf, te weten poging moord, als benoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het begaan van dat misdrijf was bij de verdachte sprake van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde Pro Justitia rapportage blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico, dat een langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling niet in een ander kader dan tbs kan plaatsvinden.
De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel opleggen. De vraag is vervolgens of die maatregel moet worden opgelegd met voorwaarden, zoals door de raadsman is betoogd, of met verpleging van overheidswege, zoals de officier van justitie heeft gevorderd en zoals door de gedragsdeskundigen en de reclassering is geadviseerd.
Gelet op hetgeen is gerapporteerd over het recidiverisico, de complexe psychische problematiek en de kans op ontregeling bij de verdachte, komt de rechtbank tot de conclusie dat tbs met dwangverpleging de enige passende maatregel is. Dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven open te staan voor behandeling, maakt deze conclusie niet anders. De vermindering van het recidiverisico kan namelijk alleen worden bereikt met een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving.
De tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

9.1
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 33.547,86, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 28.547,86 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de schadepost ‘verlies van verdienvermogen’ onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering voor het overige kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft het verlies van verdienvermogen onvoldoende is onderbouwd en voor het overige heeft de raadsman de vordering niet inhoudelijk betwist.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het onder dagvaarding I bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost ‘verlies van verdienvermogen’ met de aanslag 2022 onvoldoende is onderbouwd. Uit deze aanslag volgt immers niet wat haar inkomsten vlak voor het strafbare feit in februari 2024 waren. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van deze schadepost zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan derhalve alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de overige gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen, aangezien deze voldoende is onderbouwd en niet is betwist door of namens de verdachte. Het gaat om een bedrag van € 3.179,86. De rechtbank zal ook de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 5.000,- toewijzen. Dit bedrag acht de rechtbank billijk. Het gaat dus om een totaalbedrag van € 8.179,86. Verder zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 februari 2024 omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.179,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam 2] .
9.2
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het onder dagvaarding II bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag billijk en wijst dat bedrag toe. Verder zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 november 2023 omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan hem door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [verbalisant 1] .
9.3
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
9.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
9.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het onder dagvaarding II bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag billijk en wijst dat bedrag toe. Verder zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 november 2023 omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [verbalisant 2] .

10.Het in beslag genomen voorwerp

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp verbeurd verklaren.
Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder dagvaarding I bewezen verklaarde feit is begaan.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 60a, 77b, 289, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I met parketnummer 09/068500-24:
poging tot moord;
ten aanzien van dagvaarding II met parketnummer 09/146582-24:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
214 (TWEEHONDERDVEERTIEN) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
maatregel
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 8.179,86 en veroordeelt de veroordeelde om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de veroordeelde op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 8.179,86,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen, het toepassen van gijzeling ontslaat de veroordeelde niet van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe en veroordeelt de veroordeelde om € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [verbalisant 1] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de veroordeelde op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant 1] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen, het toepassen van gijzeling ontslaat de veroordeelde niet van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe en veroordeelt de veroordeelde om € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [verbalisant 2] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de veroordeelde op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant 2] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen, het toepassen van gijzeling ontslaat de veroordeelde niet van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Slagwapen
(Omschrijving: PL1500-2024062238 Goednr: 3102361).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter,
mr. N.B. Haverhoek, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.C. Vos en M. Wouters, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024062238, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (bestaande uit een pv voorgeleiding doorgenummerd p. 1 t/m 54 en een pv raadkamer doorgenummerd p. 1 t/m 27 en vijf losse processen-verbaal met nummers 13, 21 met bijlage, 22, 23 en 24).
2.PV voorgeleiding, het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 27 februari 2024, p. 7 en 8.
3.PV voorgeleiding, het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 27 februari 2024, p. 23.
4.PV voorgeleiding; een geschrift, te weten een letselverslag d.d. 27 februari 2024, opgemaakt door [naam 4] , verpleegkundige [jeugdinstelling] , (p. 12).
5.PV raadkamer; het proces-verbaal onderzoek voorwerp, opgemaakt op 4 maart 2024, p. 22.
6.PV voorgeleiding, het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op27 februari 2024, p. 43-45.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023357346, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 79).