ECLI:NL:RBDHA:2024:15560
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Boete wegens verhuren zonder huisvestingsvergunning, beroep gegrond, boete gematigd tot de helft
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024, in de zaak SGR 23/4673, wordt het beroep van eiseres tegen de oplegging van een boete wegens het verhuren van woonruimte zonder huisvestingsvergunning beoordeeld. Eiseres, handelend onder de naam [handelsnaam], verhuurde een woning aan [adres] en kreeg op 7 juni 2023 een boete van € 10.000,- opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Tijdens een controle op 11 november 2022 werd vastgesteld dat eiseres de woning zonder de vereiste vergunning verhuurde.
Eiseres betoogde dat de boete niet evenredig was, omdat zij geen opzet had en de overtreding van geringe betekenis was. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om een boete op te leggen, maar dat de hoogte van de boete gematigd moest worden. De rechtbank stelde vast dat de boete moest worden verlaagd tot € 5.000,-, omdat de bewoner van de woning inmiddels voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning en de ernst van de overtreding beperkt was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiseres gegrond.
De rechtbank concludeerde dat de boete niet alleen een bestraffende sanctie is, maar ook gericht kan zijn op het voorkomen van herhaling van de overtreding. Eiseres had onvoldoende tijd gekregen om een vergunning aan te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de boeteoplegging. De rechtbank besloot dat het bestreden besluit vernietigd werd en dat de hoogte van de boete werd vastgesteld op € 5.000,-. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.