ECLI:NL:RBDHA:2024:15558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/09/657477 / HA RK 23-468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopig getuigenverhoor in een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024 een beschikking gegeven in een civiele procedure waarin [verzoeker], eigenaar van nachtclub [bedrijfsnaam], een voorlopig getuigenverhoor verzoekt. Dit verzoek is ingediend naar aanleiding van een persbericht dat door de politie is gepubliceerd, waarin [verzoeker] beschuldigd wordt van aanranding en verkrachting door twee minderjarige bezoeksters van zijn nachtclub. [verzoeker] stelt dat hij schade heeft geleden door de publicatie van dit persbericht en dat de Staat aansprakelijk is voor deze schade. Hij verzoekt de rechtbank om getuigen te horen die betrokken waren bij de totstandkoming van het persbericht, om meer inzicht te krijgen in de belangenafweging die heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] voldoende belang heeft bij het verzochte getuigenverhoor, ondanks het verweer van de Staat dat [verzoeker] al over voldoende informatie zou beschikken. De rechtbank oordeelt dat er mogelijk nog onbekende feiten zijn die aan het licht kunnen komen tijdens het verhoor, wat van belang kan zijn voor de beoordeling van de rechtpositie van [verzoeker].

De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen en bepaald dat de getuigen, waaronder de zaaksofficier van het OM en een persvoorlichter, zullen worden gehoord. De rechtbank heeft partijen verzocht om hun verhinderdata door te geven, zodat een datum voor het verhoor kan worden vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/657477 / HA RK 23-468
Beschikking van 21 mei 2024
in de zaak van
[verzoeker], te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaten mrs. M.Ch. Kaaks en E.H.F. Dings te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID), te Den Haag,
verweerder,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna [verzoeker] en de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 27 november 2023 ingediende verzoekschrift, met producties 1 tot en met 7;
  • het op 2 april 2024 ingediende verweerschrift;
  • de e-mail van [verzoeker] van 5 april 2024, met producties 8 tot en met 12.
1.2.
Op 9 april 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens [verzoeker] aanwezig: mr. Kaaks en mr. Dings voornoemd. Namens de Staat waren aanwezig: mevrouw [naam] en mr. Ten Broeke voornoemd. De griffier heeft tijdens de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken. Aan partijen is medegedeeld dat beschikking op uiterlijk 21 mei 2024 wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is eigenaar van nachtclub [bedrijfsnaam] . Deze nachtclub ligt in [plaatsnaam] en is de enige nachtclub in deze plaats.
2.2.
Twee minderjarige bezoeksters van [bedrijfsnaam] hebben aangifte gedaan tegen [verzoeker] . Zij beschuldigen hem van aanranding en verkrachting. Naar aanleiding van deze aangiftes is [verzoeker] op 13 januari 2023 door de politie verhoord.
2.3.
Op 31 maart 2023 heeft de politie een persbericht gepubliceerd met als titel ‘
[titel persbericht]’ (hierna: het persbericht). Het persbericht is door de politie ook via Twitter verspreid. Naar aanleiding van het persbericht zijn er in verschillende media artikelen verschenen over het strafrechtelijk onderzoek tegen [verzoeker] .
2.4.
[verzoeker] heeft de politie en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) bij brief van 4 april 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij door het persbericht heeft geleden. Na deze brief heeft nog verdere (telefonische en schriftelijke) communicatie tussen partijen plaatsgevonden. Het OM heeft op 14 november 2023 bij brief aan [verzoeker] laten weten dat het persbericht in lijn is met het geldende beleid en dat het persbericht niet onrechtmatig kan worden geacht.
2.5.
Het OM heeft besloten om [verzoeker] alleen te vervolgen voor het verleiden van een minderjarige tot seksuele handelingen. Deze vervolgingsbeslissing is telefonisch kenbaar gemaakt aan [verzoeker] en is daarna ook (in reactie op vragen) gedeeld met de pers. Verschillende media hebben hier op 10 oktober 2023 berichten over geplaatst.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.2.
[verzoeker] vraagt dit omdat hij wil weten welke belangenafweging er is gemaakt bij het opstellen en uitbrengen van het persbericht. [verzoeker] heeft schade geleden door het persbericht en hij stelt dat de Staat aansprakelijk is voor deze schade. Om zijn kansen in een bodemprocedure te kunnen inschatten heeft hij meer informatie nodig over de belangenafweging die ten grondslag heeft gelegen aan het persbericht. Het OM weigert deze informatie volledig aan hem te verstrekken. Daarom wil [verzoeker] de personen horen die betrokken zijn geweest bij het opstellen, publiceren en verspreiden van het persbericht. In het verzoekschrift staat een lijst met zes getuigen die [verzoeker] wil horen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] laten weten dat het voldoende is als het verhoor wordt beperkt tot de drie personen die direct bij het persbericht betrokken waren.
3.3.
De Staat voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] . Volgens de Staat beschikt [verzoeker] over alle benodigde informatie om zijn proceskansen in te kunnen schatten. Het persbericht is geplaatst na een zorgvuldige belangenafweging en diende twee doelen: het vergroten van meldingsbereidheid bij mogelijk andere slachtoffers en actieve publieke voorlichting, in het kader van het afleggen van verantwoording over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Dat is [verzoeker] al bekend. Er zijn dan ook alleen nog rechtsvragen die moeten worden beantwoord in het geschil tussen [verzoeker] en de Staat. Dat betekent dat [verzoeker] geen belang heeft het verzochte voorlopig getuigenverhoor. Als de rechtbank het verzoek toch toewijst, dan moet volgens de Staat het aantal getuigen beperkt worden tot de drie personen die direct betrokken waren bij de totstandkoming van het persbericht.

4.De beoordeling

Maatstaf voorlopig getuigenverhoor

4.1.
Een voorlopig getuigenverhoor heeft als doel om de verzoeker ervan in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben en om zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen in de gevallen waarin volgens de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die met het verhoor bewezen kunnen worden tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alleen worden afgewezen als: (1) de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het gebruiken van dit middel misbruik wordt gemaakt, (2) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, of (3) het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Ook geldt bij een verzoek als dit de regel uit artikel 3:303 BW dat (4) zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Als geen van deze situaties zich voordoet en het verzoek verder aan alle eisen voldoet, dan wordt het verzoek toegewezen.
Beoordeling van het verzoek van [verzoeker]
4.3.
Het verweer van de Staat richt zich in deze zaak met name op punt 4, namelijk dat [verzoeker] geen belang heeft bij het verzochte voorlopig getuigenverhoor. Dat verweer slaagt niet. Het volgende is daartoe redengevend.
4.4.
[verzoeker] is voornemens om de Staat aan te spreken voor de schade die hij heeft geleden door de publicatie van het persbericht. De grondslag die hij daarvoor meent aan te kunnen voeren is onrechtmatige daad. [verzoeker] is namelijk van mening dat het OM en de politie niet hebben voldaan aan de terughoudendheid die zij in acht horen te nemen bij het publiceren van een persbericht. Dat betekent dat [verzoeker] in de bodemprocedure zal moeten stellen en bewijzen dat de gemaakte belangenafweging niet of onvoldoende zorgvuldig is geweest. Om zijn proceskansen in te kunnen schatten heeft [verzoeker] meer informatie nodig over de gemaakte belangenafweging dan hij tot nu toe heeft gekregen.
4.5.
Het OM heeft op verschillende momenten informatie verstrekt aan [verzoeker] over de totstandkoming van het persbericht: bij brief van 14 november 2023, in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling. De vraag is of er (mogelijk) meer informatie bestaat die voor [verzoeker] van belang kan zijn voor de beoordeling van zijn rechtpositie en die mogelijk door middel van een voorlopig getuigenverhoor kan worden verkregen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De door het OM al verstrekte informatie ziet weliswaar voor een deel op hoe de belangenafweging is gemaakt. Maar goed denkbaar is dat er nog niet aan [verzoeker] bekende feiten of omstandigheden zijn die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de door [verzoeker] gewraakte publicaties en die aan het licht kunnen komen tijdens het verhoor van destijds daarbij direct betrokkenen. [verzoeker] wenst bijvoorbeeld informatie over het moment waarop het strafdossier inhoudelijk is beoordeeld, wat de afstemming met het OM inhield, welke omstandigheden zijn betrokken bij de belangenafweging voorafgaand aan de publicatie(s) en welke afweging ten grondslag lag aan de mededeling dat [verzoeker] eerder bij vergelijkbare meldingen betrokken zou zijn geweest. Belang bij het verkrijgen van dergelijke informatie, die [verzoeker] nu (mogelijk) nog niet of slechts ten dele ter beschikking staat, kan [verzoeker] niet worden ontzegd.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat er ook geen sprake van een van de andere afwijzingsgronden zoals genoemd onder 4.2. Het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal daarom worden toegewezen.
Het voorlopig getuigenverhoor
4.7.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten in te stemmen met het beperken van het aantal getuigen tot de direct betrokkenen. Dat zijn mevrouw [getuige 1] (zaaksofficier OM), mevrouw [getuige 2] (persvoorlichter OM parket Noord-Holland) en de heer [getuige 3] (senior woordvoerder en communicatieadviseur politie eenheid Noord-Holland).
4.8.
Aan partijen zal worden verzocht hun verhinderdata toe te zenden aan de rechtbank. Aan de hand van deze verhinderdata zal de rechtbank een datum bepalen voor het verhoor en een rechter-commissaris aanzoeken die het verhoor zal leiden.
4.9.
De ervaring leert dat voor het horen van de eerste getuige veelal minimaal een uur moet worden uitgetrokken en voor de overige getuigen ongeveer drie kwartier. De rechtbank verzoekt de advocaat van [verzoeker] hier met het oproepen van de getuigen rekening mee te houden en een oproepingsschema tijdig voor het verhoor aan de griffier toe te zenden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor;
5.2.
bepaalt dat het verhoor van de drie getuigen zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 60 op een nader te bepalen datum en tijdstip ten overstaan van een nader te bepalen rechter als rechter-commissaris;
5.3.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden hun verhinderdata over de komende vier maanden dienen op te geven aan de rechtbank;
5.4.
bepaalt dat [verzoeker] uiterlijk twee weken na deze beschikking een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan de Staat moet doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 2184