ECLI:NL:RBDHA:2024:15553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
SGR 23/584 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing proceskostenvergoeding na toekenning Draaginsigne Gewonden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 december 2023. De opposant, vertegenwoordigd door mr. F. van de Nadort, had verzet aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om proceskostenvergoeding in verband met een besluit tot afwijzing van zijn aanvraag voor een Draaginsigne Gewonden (DIG). De staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Frishert, was de geopposeerde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant op 16 januari 2023 in beroep was gekomen tegen het besluit van 8 december 2022, waarbij zijn bezwaar tegen de afwijzing van het DIG ongegrond was verklaard. Tijdens de beroepsprocedure werd het DIG alsnog aan de opposant toegekend, waarna hij zijn beroep introk en om proceskostenvergoeding vroeg. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 12 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van de opposant via beeldverbinding aanwezig was, terwijl de gemachtigde van de geopposeerde afwezig was.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen was, omdat het besluit van 8 december 2022 niet was herroepen vanwege een onrechtmatigheid aan de zijde van de geopposeerde. De opposant stelde dat de besluitvorming in de primaire en bezwaarfase onzorgvuldig was, maar de rechtbank concludeerde dat de geopposeerde niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de opposant onvoldoende had aangetoond dat de geopposeerde eerder rekening had moeten houden met aanvullende informatie over andere incidenten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet gegrond en kende de opposant een proceskostenvergoeding van € 875,- toe voor de verzetprocedure, terwijl het verzoek om vergoeding van proceskosten voor de ingetrokken beroepsprocedure werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/584 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 op het verzet van

[opposant], uit [woonplaats] , opposant [1]
(gemachtigde: mr. F. van de Nadort),
en

de staatssecretaris van Defensie, geopposeerde

(gemachtigde: mr. drs. M. Frishert).
en met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om proceskostenveroordeling van

[opposant] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. van de Nadort),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M. Frishert).

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt het verzet van opposant tegen de uitspraak van 7 december 2023. In die uitspraak heeft de rechtbank het verzoek van opposant om vergoeding van proceskosten afgewezen. Het verzoek heeft betrekking op proceskosten in bezwaar- en beroepsprocedures, die aanhangig zijn gemaakt naar aanleiding van een besluit tot afwijzing van een Draaginsigne Gewonden (DIG).
1.1.
Opposant is op 16 januari 2023 in beroep gekomen tegen het besluit van 8 december 2022, waarbij zijn bezwaar tegen de afwijzing van een DIG ongegrond is verklaard. Tijdens de beroepsprocedure heeft geopposeerde bij besluit van 2 augustus 2023 alsnog het DIG aan opposant toegekend. Opposant heeft zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. Dat verzoek is in de aangevochten uitspraak afgewezen [2] na een vereenvoudigde behandeling zonder zitting. [3]
1.2.
De rechtbank heeft het verzet op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van opposant per beeldverbinding deelgenomen. De gemachtigde van geopposeerde is niet verschenen, met bericht van verhindering.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. Vooraf merkt de rechtbank op, dat opposant bij bericht van 4 september 2023 heeft aangegeven het beroep in te trekken onder de voorwaarde dat geopposeerde in de integrale proceskosten wordt veroordeeld. Uit de toelichting ter zitting en de strekking van het intrekkingsbericht, maakt de rechtbank op dat is beoogd het beroep in te trekken met het gelijktijdig verzoek om vergoeding van de integrale proceskosten.
De aangevochten uitspraak
3. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. In deze verzetprocedure moet worden beoordeeld of de rechtbank dit zonder het houden van een zitting mocht doen. Daarvoor is vereist, dat het eindoordeel over de proceskosten buiten redelijke twijfel staat.
4. De rechtbank heeft aan de uitspraak ten grondslag gelegd, dat het besluit van 8 december 2022 niet is herroepen vanwege een aan geopposeerde te wijten onrechtmatigheid. Geopposeerde is namelijk aan opposant tegemoetgekomen naar aanleiding van aanvullende informatie. Die aanvullende informatie heeft opposant pas in de loop van de beroepsprocedure bij brief van 5 april 2023 aan geopposeerde verstrekt.
De gronden van verzet
5. Volgens opposant was de besluitvorming in de primaire fase en in de bezwaarfase onzorgvuldig en niet deugdelijk gemotiveerd. Als de besluitvorming zorgvuldig was voorbereid, waren de incidenten die in de aanvullende informatie zijn vermeld al eerder in het onderzoek betrokken. Ook was dan de getuige gehoord waarvan de verklaring bij de brief van 5 april 2023 is overgelegd. In de primaire fase is ter motivering van de afwijzing alleen verwezen naar een advies van de Centrale Adviescommissie Draaginsigne Gewonden (CADIG). Deze commissie was niet bevoegd tot advisering en het is onduidelijk welke onderzoeksinspanningen deze eenheid heeft verricht. Opposant is onzorgvuldig bejegend en op kosten gejaagd. Dit vormt grond om bij wijze van uitzondering af te wijken van het forfaitaire tarief voor proceskostenvergoedingen.
Conclusie over het verzet
6. De argumenten voor het vorderen van integrale proceskosten, komen er in de kern op neer dat geopposeerde al eerder rekening had kunnen houden met de informatie over andere incidenten. Om die reden is ten onrechte geoordeeld dat over de daarover te nemen beslissing in redelijkheid geen twijfel mogelijk was. De aangevochten uitspraak kan daarom geen stand houden. Het verzet is dus gegrond.
Oordeel over het proceskostenverzoek
7. Op basis van de inhoud van het dossier acht de rechtbank zich voldoende geïnformeerd, zodat nader onderzoek niet nodig is om te beslissen op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker is ter zitting gehoord en verweerder heeft vooraf aangegeven af te zien van de mogelijkheid ter zitting gehoord te worden. Daarom doet de rechtbank niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het verzoek om proceskostenvergoeding. [4]
8. In de aanvraag voor het DIG heeft verzoeker melding gemaakt van letsel dat is veroorzaakt door een handgranaatincident op 7 maart 2010, waarbij een collega-militair was betrokken. In een mail van 27 september 2021, is ook melding gemaakt van PTSS-klachten die samenhangen met de nasleep van zelfmoordaanslagen. Deze gebeurtenissen zijn algemeen omschreven. Ook is in die mail een waarneming van verzoeker gedeeld over een minderjarig slachtoffer van seksueel misbruik. In bezwaar is verzoeker vervolgens ingegaan op het handgranaatincident. Pas tijdens de beroepsprocedure is hij specifiek op de andere incidenten ingegaan.
9. Als aanvrager van een DIG, lag het in beginsel op de weg van verzoeker om zijn aanvraag te verduidelijken met concrete informatie over de incidenten. Verweerder heeft de toetsing in het bestreden besluit afgestemd op de informatie over het handgranaatincident, zoals aangedragen bij de aanvraag en in het bezwaarschrift. Verweerder hoefde geen reden te zien om in de primaire fase dan wel de bezwaarfase nader onderzoek te doen naar de andere incidenten. Dat in het primaire besluit nog geen draagkrachtige motivering was gegeven, is in bezwaar hersteld. Dat geeft geen blijk van een onzorgvuldige bejegening. De bevoegdheid van CADIG kan verder terzijde worden gelaten, omdat verweerder in bezwaar opnieuw onderzoek heeft verricht en zich niet meer heeft gebaseerd op de bevindingen van die commissie.
10. Hieruit volgt dat verweerder niet aan verzoeker is tegemoetgekomen vanwege een onrechtmatigheid die aan het besluit zou hebben gekleefd, maar op basis van informatie waarmee hij ten tijde van het bestreden besluit niet bekend hoefde te zijn. Het verzoek om vergoeding van proceskosten dient dan ook te worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het verzet is gegrond. Opposant komt een proceskostenvergoeding toe voor de verzetprocedure van € 875,-. [5]
12. Het verzoek om vergoeding van proceskosten voor de ingetrokken beroepsprocedure wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond en veroordeelt geopposeerde tot het betalen van een proceskostenvergoeding van € 875,-;
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten voor de ingetrokken beroepsprocedure af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Op grond van artikel 8:55, tiende lid van de Algemene wet bestuursrecht.
5.In totaal wordt 1 punt toegekend voor de rechtsbijstand, waarvan 0,5 punt voor het verzetschrift en 0,5 punt voor de zitting in de verzetprocedure, met een waarde van € 875,- per punt en een gemiddelde wegingsfactor.