In deze zaak heeft Rijkswaterstaat verzocht om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [naam 1]. De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen, omdat de door Rijkswaterstaat aangevoerde gronden voor ontbinding niet voldeden. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsrelatie niet zodanig ernstig en duurzaam was dat van Rijkswaterstaat in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter stelde vast dat [naam 1] onder de juiste begeleiding en met de juiste faciliteiten goed kan functioneren binnen de organisatie, zoals eerder was aangetoond onder leiding van een andere afdelingshoofd. De kantonrechter wees ook op de rol van de coronapandemie en het gebrek aan adequate begeleiding door Rijkswaterstaat, wat bijdroeg aan de escalatie van de situatie. Het verzoek tot wedertewerkstelling van [naam 1] werd toegewezen, omdat de arbeidsovereenkomst bleef bestaan. Daarnaast werd het verzoek van [naam 1] om vergoeding van rechtsbijstand afgewezen, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door Rijkswaterstaat. De proceskosten werden toegewezen aan Rijkswaterstaat, die grotendeels in het ongelijk werd gesteld.