ECLI:NL:RBDHA:2024:15535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL23.23498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over vergoeding griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2024 uitspraak gedaan in het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 10 oktober 2023. In die eerdere uitspraak werd het beroep van opposante niet ontvankelijk verklaard en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van opposante. Opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Pieters, heeft verzet aangetekend omdat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor het betaalde griffierecht. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat zij geen twijfel had over de uitkomst van de zaak en daarom geen zitting heeft gehouden, wat is toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet gegrond is, omdat de eerdere uitspraak onjuist was toegepast met betrekking tot artikel 8:74, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart de eerdere uitspraak vervallen voor zover deze betrekking heeft op de onjuiste toepassing van dit artikel. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 184,- en tot betaling van de proceskosten van opposante in verzet, tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan geen rechtsmiddel tegen deze beslissing worden aangewend, voor zover het verzet betreft.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.23498
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[opposante], V-nummer: [V-nummer] , opposante (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
.

Procesverloop

In de uitspraak van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank het beroep niet ontvankelijk verklaard en verweerder in de proceskosten van opposante veroordeeld. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzet
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. 1 Hieronder legt de rechtbank dat uit.
2. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak op 10 oktober 2023 gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Tussen partijen is niet in geding dat het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was omdat opposante met haar beroep wilde bereiken dat verweerder zou beslissen op de aanvraag en verweerder dit inmiddels heeft gedaan.
4. Opposante stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in de uitspraak van 10 oktober 2023 ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor het betaalde griffierecht. De rechtbank volgt opposante in dit standpunt.
5. Het verzet is gegrond. Aangezien het verzet zich enkel richt tegen de onjuiste toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb, bestaat er geen aanleiding om de gehele uitspraak van 10 oktober 2023 vervallen te verklaren. De rechtbank zal de uitspraak alleen vervallen verklaren voor zover daarbij artikel 8:74, tweede lid, van de Awb onjuist is
1. Op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
toegepast. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding van het griffierecht, zoals bij een juiste toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb in de eerdere uitspraak had moeten gebeuren.
Conclusie en gevolgen
6. Het verzet is gegrond.
7. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder ook in de door opposante gemaakte proceskosten in verzet. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzetschrift in te dienen. Toegekend wordt € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart de uitspraak van 10 oktober 2023 vervallen voor zover daarbij artikel 8:74 van de Awb onjuist is toegepast;
  • bepaalt dat verweerder het door opposante betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door opposante gemaakte proceskosten in verzet, tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 september 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend, voor zover daarbij is beslist op het verzet.