ECLI:NL:RBDHA:2024:15529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.33995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Volgens deze verordening mag de minister een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval is Litouwen verantwoordelijk, omdat eiser over een Litouws visum beschikt. Nederland heeft een verzoek om overname gedaan, dat door Litouwen is aanvaard.

Eiser betwist dat er voor Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden in Litouwen, zoals risico op onrechtmatige detentie en ondermaatse detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan en dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet voldoende zijn om van dit beginsel af te wijken. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie verschilt van die in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Volgens Nederland is Litouwen verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser, omdat hij over een Litouws visum beschikt. [3] Daarom heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om overname gedaan. Litouwen heeft dit verzoek aanvaard.
Kan er voor Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat voor Litouwen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Volgens eiser is de verwijzing van de minister naar de uitspraak van 1 mei 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] niet voldoende om tot de conclusie te komen dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De minister is namelijk onvoldoende ingegaan op de in de zienswijze genoemde omstandigheden van eiser. Dat Litouwen zich niet houdt aan de Europese richtlijnen blijkt uit het risico op onrechtmatige detentie, de ondermaatse detentieomstandigheden en de beperkte toegang tot rechtsbijstand. Ook bestaat er in Litouwen een vijandelijke houding ten opzichte van moslims. Dit betekent dat eiser een reëel risico loopt om in een met artikel 3 EVRM strijdige situatie terecht te komen. De minister heeft de aangevoerde landeninformatie en de persoonlijke ervaringen van eiser onvoldoende betrokken in de besluitvorming. In de asielprocedure van Litouwen komen structurele systeemfouten voor die de drempel van het Jawo-arrest halen.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De minister mag voor Litouwen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat Litouwen conform de Europese richtlijnen handelt. De omstandigheden over de rechtsbijstand en detentie waardoor volgens eiser geoordeeld moet worden dat er voor Litouwen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, zijn – anders dan eiser stelt – door de Afdeling wel meegenomen in het oordeel van 1 mei 2024. Bovendien heeft eiser niet geconcretiseerd waarom de genoemde omstandigheden op hem betrekking hebben. Als eiser meent dat er in zijn geval afgeweken moet worden van de Afdelingsuitspraak, moet hij inzichtelijk maken waarom zijn situatie verschilt van die in de uitspraak. Eiser is hier niet in geslaagd. Dit betekent dat het betoog van eiser geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling af te wijken. Ook de gestelde vijandelijke situatie leidt niet tot een ander oordeel. Naast het feit dat eiser dit niet heeft kunnen onderbouwen – de screenshots van de media waar dit uit zou moeten blijken zijn van 2021 en maken een vijandelijke houding niet aannemelijk – leidt de omstandigheid dat de Litouwse bevolking moeite heeft met moslims niet tot het oordeel dat de asiel- en opvangprocedure fundamentele en structurele systeemfouten bevat dat de grens van het Jawo-arrest wordt bereikt. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat eiser niet concreet heeft gemaakt welke punten uit de zienswijze en uit de landeninformatie en persoonlijke ervaringen onvoldoende zijn betrokken in het besluit.
5.2.
Op de zitting verwijst eiser naar aanvullende beroepsgronden. Deze aanvullende beroepsgronden zijn niet in het digitale dossier geplaatst. Dit betekent dat de minister en de rechtbank geen kennis hebben kunnen nemen van de inhoud. Het feit dat de aanvullende rechtsgronden niet (correct) zijn geüpload in het digitale dossier komt voor risico van eiser.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser heeft deze beroepsgrond op de zitting ingetrokken. Een inhoudelijke bespreking is daarom niet meer nodig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.ABRvS 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1806.