ECLI:NL:RBDHA:2024:15495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11176739 EJ 24-82654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en loondoorbetaling na verwijtbaar handelen

In deze zaak verzoekt de werkneemster om vernietiging van haar ontslag op staande voet door D-Pers B.V. De werkneemster stelt dat zij ten onrechte is ontslagen, omdat de werkgever camerabeelden die haar gang van zaken konden illustreren, niet heeft bewaard. De werkgever verzoekt om afwijzing van het verzoek, stellende dat de werkneemster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door geld weg te nemen uit het wisselbakje en emballagebonnen aan te maken en te verzilveren. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster inderdaad ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat een dringende reden voor ontslag oplevert. Het zich zonder toestemming van de werkgever toe-eigenen van geld en de opbrengst van de emballagebonnen wordt als zodanig gekwalificeerd. De kantonrechter wijst het verzoek van de werkneemster af en bevestigt het ontslag op staande voet, maar oordeelt dat D-Pers de gemaakte studiekosten niet mag verrekenen met de eindafrekening, omdat er geen studiekostenbeding is. De werkneemster wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 11176739 EJ VERZ 24-82654
Beschikking van de kantonrechter d.d. 26 september 2024 in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. S. van der Giesen,
(toevoeging verleend d.d. 26 juni 2024 met het kenmerk: [toevoegingsnummer] ),
tegen
de besloten vennootschap
D-Pers B.V.,
statutair gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verwerende partij,
hierna te noemen: D-Pers ,
gemachtigde: mr. R.J. Stoop.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 24 juni 2024;
- het verweerschrift;
- het aanvullend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 16 juli 2024;
- de pleitaantekeningen van mr. Stoop;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 16 juli 2024;
- de aanvullende akte na mondelinge behandeling van D-Pers ;
- de antwoordakte (na mondelinge behandeling) van [verzoeker] .

2.De beoordeling

2.1
[verzoeker] verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. de vernietiging van het ontslag op staande voet dat D-Pers haar op 24 april 2024 heeft gegeven;
2. de veroordeling van D-Pers om binnen twee dagen na de betekening van de ten deze te geven beschikking aan haar te betalen haar salaris over de april, mei en juni 2024 ad € 2.475,= bruto per maand, derhalve een bedrag van in het totaal € 7.425,= bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 10% vanaf de datum van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening;
3. de veroordeling van D-Pers tot betaling van het haar toekomende loon ad € 2.475,= bruto per maand vanaf 1 juli 2024, uiterlijk op de laatste dag van de maand waarover het loon strekt, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over elke dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
4. de veroordeling van D-Pers tot verwijdering van de registratie uit zowel het interne als het externe waarschuwingsregister, althans om deze te beperken tot een in goede justitie te bepalen periode;
5. de veroordeling van D-Pers om het haar opgelegd winkelverbod te vernietigen, althans om dit te beperken tot een in goede justitie te bepalen periode;
Subsidiair:
4. de veroordeling van D-Pers tot betaling van het haar toekomende salaris over de periode 16 tot en met 24 april 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 10%;
6. de veroordeling van D-Pers om haar terug te betalen de ingehouden studiekosten;
7. de veroordeling van D-Pers om haar binnen 2 dagen na de betekening van de beschikking te betalen de transitievergoeding berekend over de periode 5 november 2019 tot 24 april 2024;
Primair en subsidiair:
met veroordeling van D-Pers in de kosten van de procedure.
2.2
[verzoeker] legt het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. Zij is geboren op [geboortedatum] 2002 en is op 5 november 2019 in de functie van Kassamedewerker A fulltime in dienst getreden bij D-Pers . Zij is in die functie voor haar gaan werken in de Dirk van den Broek vestiging van D-Pers te Gouda. Per 1 december 2019 heeft zij de functie Kassamedewerker B gekregen en met ingang van 24 april 2022 is zij gepromoveerd tot Teamleider Kassa. Haar salaris bedroeg laatstelijk gemiddeld € 2.475,= bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag. [verzoeker] is per 1 augustus 2023 begonnen met de opleiding Retailmanager aan het Albeda College te Rotterdam (een schooldag per week). Deze opleiding werd volledig bekostigd door D-Pers . Zij zou deze opleiding afronden in februari 2025. [verzoeker] is per 23 maart 2024 overgeplaatst naar de Dirk van den Broek vestiging van D-Pers aan de Zwart Janstraat te Rotterdam. Daar werd anders gewerkt dan in Gouda. Er was weinig gezag voor leidinggevenden en de regels waren vaak onduidelijk. Als leidinggevende heeft zij meerdere malen waarschuwingen moeten uitdelen. Zij heeft haar leidinggevende, [afdelingsmanager] , om ondersteuning gevraagd, omdat zij niet werd gerespecteerd, maar heeft weinig support gekregen. Bij brief d.d. 16 april 2024 heeft D-Pers haar bevestigd dat haar leidinggevende op die datum telefonisch met haar heeft besproken dat het vermoeden was ontstaan dat zij direct of indirect betrokken was bij een verdenking van een vergrijp dat een dringende reden tot ontslag zou kunnen zijn, in verband waarmee zij, in afwachting van het hiernaar in te stellen onderzoek, met onmiddellijk ingang is geschorst en de loonbetaling is stopgezet. Het aangekondigde onderzoek is uitgevoerd door [onderzoeker] . Wat de precieze uitkomst is van dat onderzoek, is [verzoeker] niet bekend. Wel is haar meegedeeld dat daaruit zou zijn gebleken dat zij op 3 en 7 april 2024 contante geldbedragen heeft weggenomen uit het geldwisselbakje en dat zij op 13 april 2024 vier emballagebonnen met een totaalwaarde ad € 23,10 had aangemaakt, had verzilverd en zich het geld zou hebben toegeëigend. D-Pers heeft haar op 24 april 2024 in verband hiermee op staande voet ontslagen. Dit ontslag is haar bij brief d.d. 26 april 2024 bevestigd. Het Albeda College heeft [verzoeker] bericht dat de opleiding die zij bij haar volgde, was stopgezet. Bij brief d.d. 30 april 2024 heeft D-Pers aangekondigd dat zij op de eindafrekening van het dienstverband met [verzoeker] zal inhouden de gemaakte studiekosten ad € 734,= en de gefixeerde schadevergoeding, waaraan uitvoering is gegeven. [verzoeker] betwist de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten. Daartoe voert zij het volgende aan. Het is twee keer voorgekomen dat het Safepay apparaat het niet deed toen een klant met contant geld probeerde af te rekenen. In beide gevallen had de klant het geld in het apparaat gedaan. De eerste maal ging het om kassa 21. [verzoeker] heeft de afdeling ICT van D-Pers gebeld. Dit leidde niet tot een oplossing. Om die reden heeft [verzoeker] de boodschappen van de klant met de eigen pinpas afgerekend, althans heeft zij ten behoeve van een van de klanten met de eigen pinpas afgerekend. Het ging om een bedrag ad circa € 11,=, althans om een bedrag ad € 19,23, betaald op 29 maart 2024 te circa 18:17 uur. Vervolgens heeft zich met betrekking tot kassa 16 hetzelfde probleem voorgedaan. Ook dat probleem heeft [verzoeker] opgelost door de boodschappen van de klant met de eigen pinpas af te rekenen. Hierbij ging het om een bedrag ad circa € 13,=, althans om een bedrag ad € 17,64, betaald op 30 maart 2024 te circa 18:39 uur. De betalingen die [verzoeker] voor de zojuist bedoelde klanten heeft gedaan, blijken uit de bankinformatie die zij als productie 7 in het geding heeft gebracht bij het aanvullende verzoekschrift. Naar aanleiding van de kassabonnen die D-Pers na de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht, heeft [verzoeker] zich nader op het standpunt gesteld dat de pintransactie d.d. 30 maart 2024 betrekking heeft op een eigen aankoop en de pintransactie d.d. 29 maart 2024 op de pintransactie ten behoeve van de klant. [verzoeker] heeft de door haar betaalde bedragen enkele dagen later, met instemming van de afdelingsmanager, [afdelingsmanager] , uit het bakje met gevonden geld, het wisselbakje, gepakt. Op 3 april 2024 zat er € 11,50 in het bakje. Dat bedrag heeft zij uit het bakje gepakt. Dat was minder dan zij voor de klant(en) had betaald. Het ontbrekende bedrag heeft zij op (waarschijnlijk) 7 april 2024 uit het bakje genomen. Als teamleider was [verzoeker] bevoegd om geld uit het wisselbakje te nemen als dit nodig was voor een klant. Wat de emballagebonnen betreft geldt het volgende. Op of omstreeks 12 april 2024 kon een klant de emballagebonnen niet inleveren omdat het kind van deze klant de bonnen had verscheurd, zodat deze niet meer te scannen waren. [verzoeker] heeft toen collega’s gevraagd om nieuwe bonnen aan te maken, maar niemand had daarvoor tijd. Tegen de klant heeft [verzoeker] gezegd dat zij de volgende dag kon terugkomen om de bonnen alsnog te verzilveren. Op 13 april 2024 heeft zij meerdere emballagebonnen aangemaakt, 2 met een waarde van € 3,90 en 3 met een waarde van € 7,80. Vervolgens heeft zij deze bonnen verzilverd. Een van de bonnen heeft zij verzilverd om een tekort van € 5,= in de kassa op te lossen dat op 5 april 2024 was ontstaan. De rest van de bonnen heeft zij aangemaakt en verzilverd voor de klant die op 13 april 2024 zou terugkomen. Dit geld, een bankbiljet van € 20,=, heeft zij op kantoor voor de klant klaargelegd. Vervolgens is dit biljet verdwenen. Uit de camerabeelden blijkt dat meerdere collega’s toegang hadden tot het kantoor en dat een ieder het bankbiljet kan hebben weggenomen. [verzoeker] is dit niet te verwijten. [verzoeker] had de door haar gestelde gang van zaken met de gemaakte camerabeelden kunnen illustreren. D-Pers heeft die beelden echter ten onrechte niet bewaard. Te oordelen is aldus dat [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen. Zij is bereid haar werk te hervatten, zij het op een andere locatie. Nu zij ten onrechte is ontslagen, kan zij aanspraak maken op loondoorbetaling. De studiekosten heeft D-Pers niet met de eindafrekening mogen verrekenen. Er geldt geen studiekostenbeding, althans dit is niet redelijk. Een van de maatregelen bij een ontslag op staande voet is dat er een registratie plaatsvindt in het interne en externe waarschuwingsregister. De interne registratie geldt voor 8 jaar en de externe registratie voor 1 jaar. D-Pers heeft [verzoeker] in het interne en externe waarschuwingsregister geregistreerd. Zij heeft [verzoeker] tevens voor al haar filialen een winkelverbod opgelegd voor de duur van 1 jaar. Nu [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen, dient dit ongedaan gemaakt te worden. De periodes waarvoor de maatregelen gelden zijn bovendien disproportioneel. [verzoeker] heeft langere tijd voor D-Pers gewerkt en wil in de branche werkzaam blijven.
2.3
D-Pers verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans om deze af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure. Daartoe voert D-Pers het volgende aan. Zij exploiteert supermarkten, waaronder de Dirk van den Broek-supermarkt te Rotterdam aan de Zwart Janstraat. [verzoeker] is op 6 oktober 2019 bij haar in dienst getreden. Zij werkte sinds 24 april 2022 als teamleider Kassa en sinds 23 maart 2024 op de afdeling Kassa van het filiaal aan de Zwart Janstraat. D-Pers heeft haar op 24 april 2024 op staande voet ontslagen, omdat zij zonder toestemming op 3 en 7 april 2024 contante geldbedragen heeft weggenomen uit het wisselgeldbakje bij de servicebalie en op 13 april 2024 vier emballagebonnen met een totale waarde ad € 23,10 heeft aangemaakt, heeft verzilverd en zich het geld zelf heeft toegeëigend. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met het bedrijfsreglement van D-Pers , waarin onder meer is geschreven dat elke vorm van diefstal tot ontslag op staande voet zal leiden, tot aangifte bij de politie en tot opname van de gegevens van de betreffende werknemer in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel, bij welke stichting circa 30% van de retailbedrijven in Nederland zijn aangesloten, alsmede in het eigen, interne Waarschuwingsregister van D-Pers . D-Pers handhaaft deze regels strikt. Er is sprake van een zero tolerance-beleid. D-Pers heeft een zeer kwetsbare bedrijfsvoering, daar waar het gaat om fraude en/of diefstal. Bij de handhaving van haar beleid heeft zij daarom een groot belang. Al haar medewerkers zijn bekend met haar zero tolerance-beleid. Het bedrijfsreglement, waarin dit beleid is beschreven, krijgen haar medewerkers bij hun indiensttreding ter hand gesteld. Het reglement is gepubliceerd op de selfservice pagina van het intranet, welke pagina regelmatig door haar medewerkers wordt bezocht en D-Pers informeert haar medewerkers regelmatig over geldende regels in onder meer nieuwsbrieven en mededelingen op het mededelingenbord in haar filialen en op het intranet. In haar functie van Teamleider Kassa had [verzoeker] onder meer tot taak het aansturen van de kassières. Zij moest er op toezien dat haar team zich hield aan het Handboek Kassa en de Werkinstructies Kassa & Administratie van D-Pers . De functie van teamleider Kassa is een voorbeeldfunctie. Op zaterdag 13 april 2024 heeft een collega van [verzoeker] gezien dat [verzoeker] meerdere emballagebonnen aanmaakte door lege kratjes bier door het emballage-apparaat te halen, en dat zij de bonnen in haar broekzak stopte. Deze collega heeft dit gemeld bij haar Teamleider. Daarbij gaf deze collega aan het zij eerder had gezien dat [verzoeker] geld had gepakt uit het geldwisselbakje bij de servicebalie. De Teamleider heeft dit aan de Supermarktmanager gemeld. Hem is uit camerabeelden en het elektronisch kassasysteem gebleken dat [verzoeker] meerdere emballagebonnen had aangemaakt en in haar broekzak had gestopt, zonder dat daarvoor een reden was. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft D-Pers [onderzoeker] opdracht gegeven om nader onderzoek te doen. Hangende dit onderzoek heeft zij [verzoeker] op 16 april 2024 geschorst voor de duur van maximaal vier weken. Uit camerabeelden is gebleken dat [verzoeker] op 3 april 2024, na haar dienst, bij de servicebalie het wisselgeldbakje opende en hieruit bankbiljetten pakte (van in ieder geval 10 en 5 euro), in haar portemonnee stopte en even later het filiaal verliet. Uit camerabeelden is verder gebleken dat [verzoeker] op 7 april 2024 te circa 18.07 uur achter de servicebalie drie biljetten van vijf euro uit het geldwisselbakje haalde. Daarmee liep zij de winkel in en overhandigde deze aan een collega. Deze collega stopte de biljetten in zijn broekzak en verliet het filiaal via de personeelsingang. Even later betrad hij het filiaal met in zijn hand een wit tasje, waarmee hij naar de kantine liep, alwaar [verzoeker] kort daarop verscheen. Uit onderzoek is gebleken dat [verzoeker] de 15 euro uit het geldwisselbakje aan haar collega had gegeven, die vervolgens pasta voor haar heeft gehaald bij een nabijgelegen horecazaak, zodat zij dit kon nuttigen in haar pauze. Uit camerabeelden is verder gebleken dat [verzoeker] op 13 april vanaf circa 18.14 uur meerdere malen lege kratjes bier, afkomstig uit het magazijn, door het emballageapparaat haalde. Zij verzamelde aldus vier emballagebonnen voor een totaalbedrag van € 23,10. [verzoeker] heeft deze bonnen in haar zak gestoken. Omstreeks 18.24 uur heeft zij de bonnen uit haar broekzak gehaald en scande zij de bonnen op het zelfscanplein bij kassa 16. Zij verzilverde de bonnen door het briefgeld en muntgeld te incasseren. Het verzilveren van emballagebonnen door het personeel van D-Pers is niet toegestaan zonder de handtekening van de leidinggevende, juist om fraude te voorkomen. Na het verzilveren van de emballagebonnen is [verzoeker] het kantoor binnengelopen en verdween zij uit het zicht van de camera’s. De onderzoekresultaten zijn op 19 april 2024 met [verzoeker] besproken. Zij erkende tijdens het gesprek dat zij op 3 en 7 april 2024 geld had weggenomen en op 13 april 2024 vier emballagebonnen had aangemaakt en verzilverd. [verzoeker] verklaarde dat zij op 3 en 7 april 2024 geld uit het wisselgeldbakje had weggenomen omdat zij met haar privé bankpas voor twee klanten hun boodschappen bij de zelfscan had afgerekend, omdat het deze klanten, nadat zij geld in het SafePay-apparaat hadden ingevoerd, als gevolg van een storing niet lukte om zelf te betalen. Dit was volgens [verzoeker] alleen op te lossen doordat zij voor hen met haar pinpas betaalde. Het geld dat zij had weggenomen uit het wisselgeldbakje zou de compensatie zijn voor de door verzorgde pinbetalingen. Op 3 april 2024 had [verzoeker] volgens haar verklaring ongeveer € 11,= en op zondag 7 april had zij € 15,= uit het wisselgeldbakje gepakt. Dat de kassa’s 16 en 21 eind maart 2024 in het in het geding zijnde filiaal in storing hebben gestaan, is niet bekend bij de afdeling ICT van D-Pers . Meldingen daarover heeft deze afdeling niet van Ouladoumar ontvangen, zoals volgt uit het e-mailbericht d.d. 24 juli 2024 van de afdeling ICT (productie 16 bij de Aanvullende akte na mondelinge behandeling). Blijkens dit e-mailbericht heeft de afdeling ICT op 29 maart en 30 maart wel meldingen gehad met betrekking tot een niet werkende scanner bij kassa 13, een vastloper op kassa 14 en een klep die niet opende bij de Safepay van kassa 2. In het zojuist genoemde e-mailbericht is vermeld dat alle storingen door de afdeling ICT worden geregistreerd en dat voorts wordt vastgelegd op welke tijdstippen er met welk nummer naar de afdeling is gebeld. D-Pers heeft bij haar Aanvullende akte na mondelinge behandeling als productie 17 in het geding gebracht de belrapporten van de afdeling ICT van 29 en 30 maart 2024. Daaruit blijkt dat Oualadomar op de door haar genoemde tijdstippen geen contact heeft gehad met de afdeling ICT. D-Pers heeft [verzoeker] gevraagd naar haar rekeningafschriften. Zij gaf aanvankelijk bij herhaling aan zij geen toegang had tot haar bankapplicatie op haar telefoon vanwege een storing. Aan de hand van de bankafschriften die zij pas bij het aanvullende verzoekschrift in het geding heeft gebracht kan niet worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op de door haar gestelde betalingen voor de twee door haar genoemde klanten. De daarin genoemde bedragen komen niet overeen met de bedragen die zij op 3 en 7 april 2024 uit het wisselbakje heeft weggenomen en de betalingen die zij volgens haar verklaring ten behoeve van de klanten met haar pinpas had gedaan. Indien hetgeen [verzoeker] heeft verklaard over storingen bij de kassa’s 16 en 21 en haar pinbetalingen juist zou zijn, dan zouden die kassa’s op 29 en 30 maart 2024 een positief kasverschil hebben vertoond. Uit de informatie die D-Pers bij haar Aanvullende akte na mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht blijken die kasverschillen echter niet. Op 29 maart 2024 had kassa 16 geen kasverschil en op 30 maart 2024 vertoonde kassa 21 een negatief kasverschil ad € 2,05. Bij de zojuist genoemde akte heeft D-Pers in het geding gebracht de kassabonnen die behoren bij de pintransacties heeft gedaan. De transactie d.d. 29 maart 2024 te 18:17 uur ad € 19,23 is verricht bij kassa 16. De transactie van 30 maart 18:39 is gedaan bij kassa 13 en dus niet bij kassa 16 of 21 zoals [verzoeker] heeft verklaard. Kassa 13 is geen SafePay apparaat; bij die kassa kan alleen worden gepind. De emballagebonnen had [verzoeker] volgens haar verklaring aangemaakt om een kasverschil van vijf euro op te lossen dat op 5 april 2024 was veroorzaakt door een collega. Daarnaast had zij bonnen aangemaakt om de waarde daarvan de volgende dag een klant te kunnen uitkeren. Deze klant zou zich volgens [verzoeker] eerder die dag hebben gemeld bij de servicebalie met het verhaal dat haar emballagebon door haar kind was verscheurd en niet meer inbaar was. Enigerlei onderbouwing heeft [verzoeker] hiervoor niet gegeven. Op basis van het rapport van [onderzoeker] heeft D-Pers [verzoeker] op staande voet ontslagen. De verklaring die [verzoeker] voor haar gedragingen heeft gegeven, zijn niet onderbouwd en ongeloofwaardig. Met de door haar genoemde storingen in het kassasysteem is niemand bekend. [verzoeker] heeft, zoals op haar weg lag om te doen, de afdelingsmanager daarover niet geïnformeerd. Het gebruik van de eigen pinpas in geval van een storing van het SafePay-apparaat is bovendien onnodig en in strijd met de geldende regels. Er zijn (zoals in het verweerschrift nader uiteen gezet) diverse andere manieren voorgeschreven om dit op te lossen, onder meer door het SafePay-apparaat te resetten of door gebruik te maken van de knop SafePay correctie. De afdelingsmanager heeft overigens verklaard dat hij [verzoeker] geen toestemming heeft gegeven om geld te pakken uit het geldwisselbakje. Het SafePay-apparaat dat volgens [verzoeker] in storing zou hebben gestaan, vertoonde geen positief kasverschil, terwijl dat er wel had moeten zijn indien het verhaal van [verzoeker] (het apparaat stond in storing terwijl de klant het geld al had ingevoerd) zou kloppen. Met betrekking tot niet te scannen emballagebonnen geldt de procedure die is beschreven in het handboek Kassa. [verzoeker] heeft niet in overeenstemming hiermee gehandeld. Het is onnodig en onwenselijk om meerdere lege kratjes door het emballage-apparaat te halen, omdat de kwestie administratief moet en kan worden afgehandeld. Het is niet gebleken dat zich ooit een klant heeft gemeld die zei dat zij nog gecompenseerd zou worden voor onbruikbare emballagebonnen. Aangezien D-Pers [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen, heeft zij de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van één maandsalaris aan [verzoeker] in rekening gebracht en met de eindafrekening verrekend. De verrekening van de door D-Pers betaalde opleidingskosten met de eindafrekening is gebaseerd op de studieovereenkomst die partijen hebben gesloten. Op grond van artikel 27 van de VGL-cao heeft D-Pers het recht om [verzoeker] te schorsen met inhouding van loon wegens de verdenking van een vergrijp dat een dringende reden tot ontslag op staande voet oplevert. De transitievergoeding is niet verschuldigd omdat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Nu [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen, is zij terecht, voor de duur van 1 jaar, opgenomen in het externe Waarschuwingsregister. Alvorens haar daarvoor op te geven heeft D-Pers het Formulier proportionaliteitstoets FAD ingevuld. Aangezien het filiaal te Rotterdam privéterrein is, heeft D-Pers [verzoeker] een winkelverbod mogen opleggen voor de duur van 1 jaar.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verzoeker] is geboren op 21 augustus 2002 en is op 5 november 2019 in de functie van Kassamedewerker A in dienst getreden bij D-Pers . D-Pers is de vennootschap die (onder meer) de supermarktformule Dirk van den Broek exploiteert. [verzoeker] is als kassamedewerker voor D-Pers gaan werken in het Dirk van den Broek filiaal te Gouda. Op haar arbeidsovereenkomst is de VGL CAO van toepassing alsmede het Bedrijfsreglement van D-Pers . Per 1 december 2019 heeft [verzoeker] bij D-Pers de functie Kassamedewerker B gekregen en met ingang van 24 april 2022 is zij gepromoveerd tot Teamleider Kassa. Haar salaris bedroeg laatstelijk gemiddeld € 2.475,= bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag. [verzoeker] is per 1 augustus 2023 begonnen met de opleiding Retailmanager aan het Albeda College te Rotterdam (een schooldag per week). Deze opleiding werd bekostigd door D-Pers . [verzoeker] is per 23 maart 2024 overgeplaatst naar het Dirk van den Broek filiaal aan de Zwart Janstraat te Rotterdam. [verzoeker] heeft op 3 en 7 april 2024 contant geld weggenomen uit het wisselgeldbakje bij de servicebalie van het filiaal aan de Zwart Janstraat en heeft op 13 april 2024 vier emballagebonnen met een waarde van in het totaal € 23,10 aangemaakt, door een viertal kratten, afkomstig uit het magazijn van het filiaal aan de Zwart Janstraat, door het in het filiaal aanwezige emballage apparaat te halen, waarna zij deze bonnen heeft verzilverd. D-Pers heeft [verzoeker] in verband hiermee voor de duur van maximaal vier weken geschorst, met stopzetting van de betaling van haar salaris. Zij heeft [onderzoeker] (SecMan) opdracht gegeven om te onderzoeken of sprake is van het frauderen met emballagebonnen en het ontvreemden van contant geld in het filiaal aan de Zwart Janstraat. Het onderzoek heeft onder meer bestaan uit het analyseren van (de thans niet meer voorhanden zijnde) camerabeelden en het ondervragen van [verzoeker] op 19 april 2024. D-Pers heeft [verzoeker] op 24 april 2024 op staande voet ontslagen, hetgeen zij bij brief d.d. 26 april 2024 aan haar heeft bevestigd. Aan het ontslag ligt ten grondslag dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen en toe-eigenen van brief- en muntgeld en het aanmaken van vier emballagebonnen, waarvan zij zich de opbrengst heeft toegeëigend. D-Pers heeft [verzoeker] voor de duur van 1 jaar opgenomen in het externe FAD-Waarschuwingsregister. D-Pers heeft niet voldoende betwist dat zij [verzoeker] voor de duur van acht jaar ook heeft opgenomen in haar interne waarschuwingsregister en haar voorts voor de duur van 1 jaar een winkelverbod heeft opgelegd. Ook dit wordt daarom als vaststaand aangenomen.
2.6
[verzoeker] voert aan dat weliswaar juist is dat zij uit het wisselgeldbakje geld heeft gehaald, maar dat heeft zij volgens haar gedaan met toestemming van haar leidinggevende, omdat het tweemaal, althans eenmaal is voorgekomen, op 29 en 30 maart 2024, althans op 29 maart 2024, dat het Safepay apparaat (kassa 21 en/of 16) het niet deed toen een klant met contant geld wilde betalen. [verzoeker] stelt verder dat zij, nadat zij hierover contact had gehad met de afdeling ICT van D-Pers , de betreffende klanten heeft geholpen door met de eigen pinpas/telefoon voor hen af te rekenen. Voor de stelling van [verzoeker] , dat de Safepay apparaten (kassa 21 en 16) op 29 en/of 30 maart 2024 in storing hebben gestaan, is in de overgelegde producties geen steun te vinden. Het is ook niet gebleken dat [verzoeker] op 29 en/of 30 maart 2024 bij de afdeling ICT van D-Pers heeft gemeld dat de apparaten in storing stonden. Gebleken is evenmin dat kassa 21 en/of kassa 16 op 29 en/of 30 maart 2024 een positief kasverschil vertoonden, zoals voor de hand zou hebben gelegen indien de betreffende klanten de betreffende apparaten van contant geld hadden voorzien en [verzoeker] met de pin/telefoon voor hen heeft betaald. Het is voorts niet gebleken dat [verzoeker] met haar leidinggevende over de door haar gestelde storingen heeft gecommuniceerd en toestemming van hem heeft gekregen om uit het wisselgeldbakje geld te halen. Van belang is verder dat de bedragen die blijken uit de door D-Pers in het geding gebrachte kassabonnen met betrekking tot de door [verzoeker] genoemde pintransacties, niet corresponderen met de bedragen die blijken uit de bankinformatie die [verzoeker] bij haar Aanvullend verzoekschrift als productie 7 in het geding heeft gebracht. De feiten die [verzoeker] aan haar hier aan de orde zijnde verweer ten grondslag heeft gelegd, komen aldus niet vast te staan. Aanleiding om haar met het bewijs van die feiten te belasten is er niet, nu zij, hetgeen in de gegeven omstandigheden wel van haar verwacht mocht worden, daartoe geen (voldoende gespecificeerd) bewijsaanbod heeft gedaan. Te oordelen is daarom dat voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] zonder toestemming van D-pers contant geld heeft ontvreemd uit het wisselgeldbakje.
2.7
[verzoeker] betwist dat zij met emballagebonnen heeft gefraudeerd. Daartoe voert zij het volgende aan. Op of omstreeks 12 april 2024 kon een klant de emballagebonnen niet inleveren omdat het kind van deze klant de bonnen had verscheurd en deze niet meer te scannen waren. [verzoeker] heeft toen collega’s gevraagd om nieuwe bonnen aan te maken, maar niemand had daarvoor tijd. Tegen de klant heeft [verzoeker] gezegd dat zij de volgende dag kon terugkomen om de bonnen alsnog te verzilveren. Op 13 april 2024 heeft zij meerdere emballagebonnen aangemaakt, 2 met een waarde van € 3,90 en 3 met een waarde van € 7,80. Vervolgens heeft zij deze bonnen verzilverd. Een van de bonnen heeft zij verzilverd om een tekort van € 5,= in de kassa op te lossen dat op 5 april 2024 was ontstaan. De rest van de bonnen heeft zij aangemaakt en verzilverd voor de klant die op 13 april 2024 zou terugkomen. Dit geld, een bankbiljet van € 20,=, heeft zij op kantoor van het filiaal voor de klant klaargelegd, aldus [verzoeker] . De kantonrechter stelt vast dat niet in discussie is dat het bankbiljet van € 20,= niet in het kantoor is aangetroffen. Het is verder niet is gebleken dat er ooit een klant is teruggekomen om het statiegeld te claimen. In aanmerking is verder te nemen dat het fabriceren van emballagebonnen, door uit het magazijn afkomstige kratten door het emballageapparaat te halen, volstrekt in strijd is met de gedetailleerde instructies die het Handboek Kassa van D-Pers geeft voor het geval de emballagebonnen niet meer gescand kunnen worden. Als Teamleider Kassa moet [verzoeker] met die instructies bekend zijn geweest. Het moet haar verder duidelijk zijn geweest dat de door haar gevolgde werkwijze tot onnauwkeurigheden leidt in de administratie van de emballage, gelijk ook het aanvullen van een kassatekort met emballagegeld tot administratieve moeilijkheden leidt. De feiten die [verzoeker] aan haar hier aan de orde zijnde verweer ten grondslag heeft gelegd, komen daarom niet vast te staan. Aanleiding om haar met het bewijs van die feiten te belasten is er niet, nu zij, hetgeen in de gegeven omstandigheden wel van haar verwacht mocht worden, daartoe geen (voldoende gespecificeerd) bewijsaanbod heeft gedaan. Te oordelen is daarom dat voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] de door haar geproduceerde emballagebonnen heeft geïncasseerd en zich de opbrengst heeft toegeëigend, zonder dat dit de instemming had van D-Pers .
2.8
Uit het vorenstaande volgt dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende aannemelijk zijn. Het zich zonder toestemming van D-Pers toe-eigenen van het brief- en muntgeld alsmede de opbrengst van de emballagebonnen, levert een dringende reden op voor haar ontslag. D-Pers heeft [verzoeker] terecht op staande voet ontslagen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst per de ontslagdatum tot een einde is gekomen en dat het gevorderde loon is af te wijzen. Aangezien in artikel 27 van de toepasselijk CAO is bepaald dat de werkgever de werknemer met inhouding van loon mag schorsen in de ten deze aan de orde zijnde situatie, komt ook het loon gedurende de periode waarin [verzoeker] geschorst is geweest, niet voor toewijzing in aanmerking.
2.9
Uit de aan het ontslag ten grondslag gelegde, vaststaande feiten volgt dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zij kan daarom geen aanspraak maken op de transitievergoeding.
2.1
D-Pers stelt dat zij op grond van de met [verzoeker] gesloten studieovereenkomst aanspraak kan maken op de betaling van de gemaakte studiekosten. [verzoeker] heeft dit betwist met de stelling dat er tussen partijen geen studiekostenbeding geldt. Nu D-Pers de door haar gestelde overeenkomst niet in het geding heeft gebracht, kan niet worden vastgesteld dat zij aanspraak kan maken op de betaling van de studiekosten. D-Pers moet de door haar met de eindafrekening verrekende studiekosten ad € 734,= daarom aan [verzoeker] betalen. Voor zover [verzoeker] op grond van de eindafrekening nog enig bedrag aan D-Pers verschuldigd is, zal D-Pers dit mogen doen door dit bedrag te verrekenen met hetgeen zij nog van haar te vorderen heeft.
2.11.
D-Pers heeft [verzoeker] voor de duur van 1 jaar opgenomen in het externe FAD-Waarschuwingsregister. In de arbeidsovereenkomst die zij met [verzoeker] heeft gesloten is onder meer bepaald:
(…) dat wij een zero tolerance beleid hanteren als het gaat om diefstal en fraude. Indien jij je hieraan schuldig maakt, volgt ontslag op staande voet. Ook zal te allen tijde aangifte bij de politie worden gedaan en een registratie plaatsvinden in het waarschuwingsregister van Stichting Fraude Aanpak Detailhandel (FAD) en in ons interne incidentenregister. Op grond hiervan is te oordelen dat D-Pers [verzoeker] heeft mogen opnemen in het FAD-Waarschuwingsregister. De termijn waarvoor zij in dit register is opgenomen is redelijk. Op dezelfde grond heeft D-Pers [verzoeker] mogen opnemen in haar interne incidentenregister. De duur waarvoor deze registratie geldt, is, gelet op de ernst van de ten deze aan de orde zijnde feiten, niet onredelijk, ook omdat er voldoende andere werkgevers zijn bij wie functies vervuld kunnen worden die vergelijkbaar zijn met de functie die [verzoeker] bij D-Pers heeft uitgeoefend. D-Pers is voorts bevoegd om [verzoeker] voor de duur van 1 jaar een winkelverbod op te leggen. De hierop betrekking hebbende verzoeken van [verzoeker] komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
2.12
[verzoeker] is de partij die bij deze beschikking in het ongelijk wordt gesteld. Zij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt D-Pers om aan [verzoeker] te betalen het in rechtsoverweging 2.10 genoemde bedrag ad € 734,=;
3.2
wijst het verzoek voor het overige af;
3.3
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van D-Pers tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad 1.086,= voor salaris gemachtigde;
3.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2024.