ECLI:NL:RBDHA:2024:15491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
29 september 2024
Zaaknummer
SGR 23/7425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres B.V. tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het primaire besluit, genomen op 22 maart 2023, hield in dat de ex-werknemer geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 23 april 2023. Echter, het bestreden besluit van 23 augustus 2023 verklaarde het bezwaar van de ex-werknemer tegen het primaire besluit gegrond, waardoor hij vanaf 23 april 2023 doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft in haar beroepschrift summiere beroepsgronden gepresenteerd zonder feitelijke onderbouwing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken, wat leidde tot terughoudendheid in het vermelden van deze gegevens in de uitspraak. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden, en eiseres heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die haar stellingen onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van eiseres onvoldoende concreet zijn en dat het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], ex-werknemer.

Inleiding

Bij besluit van 22 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat ex-werknemer geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) vanaf 23 april 2023.
Bij besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar van ex-werknemer tegen het primaire besluit gegrond verklaard en is beslist dat ex-werknemer vanaf 23 april 2023 doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ex-werknemer heeft een zienswijze ingezonden.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om mondeling op een zitting te worden gehoord en partijen daarvan geen gebruik hebben gemaakt, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Ex-werknemer heeft meegedeeld de rechtbank geen toestemming te geven om stukken die zijn (medische) gegevens bevatten aan eiseres in deze zaak toe te sturen. Daarom is de rechtbank terughoudend met het vermelden van medische gegevens in deze uitspraak.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan ex-werknemer meegedeeld dat zijn Zw-uitkering vanaf 23 april 2023 doorloopt, omdat ex-werknemer niet meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is namelijk van mening dat er bij ex-werknemer sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, dit vanwege een ongeval dat ex-werknemer heeft gehad op 7 mei 2023, in de uitloopperiode van vier weken na de beëindiging van zijn Zw-uitkering. Hiermee is ex-werknemer volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op medische gronden volledig arbeidsongeschikt.
3. Eiseres heeft in haar beroepschrift geen beroepsgronden vermeld. De rechtbank heeft eiseres schriftelijk in de gelegenheid gesteld beroepsgronden aan te voeren. Op 27 oktober 2023 heeft eiseres (naar eigen zeggen in het aanvullend beroepschrift summiere) beroepsgronden ingediend en daarin aangevoerd dat het bestreden besluit niet op goede medische en arbeidsdeskundige gronden is gebaseerd en dat de beperkingen ten tijde van de datum in geding worden overschat.
4. Verweerder heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat eiseres in het beroepschrift geen feiten of omstandigheden heeft vermeld. Verder is de stelling van eiseres dat de belastbaarheid van de werknemer werd overschat in het geheel niet gemotiveerd. Verweerder blijft bij zijn overwegingen in het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat inderdaad sprake is van summiere beroepsgronden zonder vermelding van feiten of omstandigheden die de stelling van eiseres ondersteunen. Die summiere beroepsgronden heeft eiseres pas ingediend nadat zij eerst schriftelijk was gewezen op het feit dat beroepsgronden geheel ontbraken en zij in de gelegenheid was gesteld dit verzuim te herstellen. Eiseres heeft voorts afgezien van een mondelinge behandeling van het beroep, zodat zij kennelijk ook geen aanleiding ziet om haar beroepsgronden nader toe te lichten. De rechtbank vindt de beroepsgronden onvoldoende concreet. De rechtbank kan daarover niet inhoudelijk oordelen. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.