ECLI:NL:RBDHA:2024:15490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
29 september 2024
Zaaknummer
SGR 22/3757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Zoeterwoude

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van twee gemeente bomen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.A. Luehof, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juni 2022, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2024, waarbij ook de derde-partij, vergunninghoudster, aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend op basis van de noodzaak om waterschade aan de woning van de derde-partij te voorkomen, veroorzaakt door bladval van de bomen. Eiseres betwistte de noodzaak van de kap en stelde dat de schade niet door de bomen werd veroorzaakt. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder de vergunning deugdelijk had gemotiveerd en dat het belang van de kap zwaarder woog dan het belang van het behoud van de bomen, die ouder zijn dan vijftig jaar.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit aanvankelijk onbevoegd was genomen, maar dat dit gebrek hersteld is door bekrachtiging door het college. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.A. Luehof)
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, verweerder

(gemachtigden: mr. A.J. Oolthuis en mr. S. Yilmaz).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats].

Inleiding

1. Bij besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan gemeente Zoeterwoude een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twee (gemeente)bomen op de locatie tegenover [locatie 1] en achter [locatie 2] in Zoeterwoude. Bij besluit van 13 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Ook derde-partij heeft stukken ingediend.
4. De rechtbank heeft de zaak op 26 augustus 2024 op zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook vergunninghoudster is verschenen, vergezeld door haar partner, P.H.M. Versteegen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
6. Op 30 november 2021 heeft gemeente Zoeterwoude een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van twee (gemeente)bomen op de locatie tegenover [locatie 1] en achter [locatie 2] in Zoeterwoude.
6.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het vellen van een houtopstand’ (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo).
6.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 25 mei 2022, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat vanwege bladval van de bomen op het dak en in de waterafvoer van de naastliggende woning van derde-partij herhaaldelijk waterschade is ontstaan aan de woning. Er is geen andere mogelijkheid meer om deze schade te voorkomen of te beperken dan door het kappen van de bomen. Het belang van de kap van de bomen weegt daarom zwaarder dan het belang dat de bomen ouder zijn dan vijftig jaar en bepalend zijn voor het straatbeeld.
Beroepsgronden eiseres
7. Eiseres stelt primair dat de gemeente de schade aan de naastgelegen woning van derde-partij niet heeft aangetoond. In de (ongedateerde) rapportage van ambtenaar M. Heshof (Heshof) wordt alleen waterschade vermeld als gevolg van verstopping van de afvoer. Eiseres betwist dat de waterschade door de bomen wordt veroorzaakt, omdat zij op twee respectievelijk drie meter van de woning staan. Subsidiair stelt eiseres dat de schade als gevolg van de bomen niet zodanig groot is, dat het belang bij de kap van de bomen zwaarder weegt dan het belang dat de bomen ouder dan vijftig jaar zijn en bepalend zijn voor het straatbeeld. Volgens eiseres kan de schade gemakkelijk verholpen worden. Eiseres stelt tot slot dat verweerder alternatieve oplossingen had moeten onderzoeken, temeer omdat uit de rapportage van Heshof volgt dat de bomen gezond zijn.
Overgangsrecht Omgevingswet
8. Op 1 januari 2024 is Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Toetsingskader
9. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
9.1.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstand slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
9.2.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2010 van de gemeente Zoeterwoude (Bomenverordening) is het verboden houtopstand te vellen of te doen vellen, tenzij het bevoegd gezag hiertoe een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden heeft verleend.
9.3.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Bomenverordening wordt (voor zover hier relevant) een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden geweigerd indien het belang van de kap niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van de houtopstand:
a. De houtopstand heeft een leeftijd van 50 jaar of ouder;
c. De houtopstand is bepalend voor straat-, dorps-, of stadsbeeld.
Bestreden besluit onbevoegd genomen
10. Verweerder heeft bij e-mail van 7 februari 2024 aangegeven dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Het bestreden besluit is genomen door een wethouder in plaats van door het college van burgemeester en wethouders. Dit is in strijd met artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij brief van 12 augustus 2024 is het bestreden besluit bekrachtigd door het college van burgemeester en wethouders. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek hersteld. Aannemelijk is dat eiseres niet is benadeeld door dit gebrek. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank dit gebrek daarom passeren. Wel geeft dit gebrek aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
Motivering en belangenafweging
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat de bladval van de bomen herhaaldelijk heeft geleid tot significante waterschade aan de woning van derde-partij. Verweerder heeft daartoe in de eerste plaats gewezen op de schademeldingen die de gemeente Zoeterwoude van derde-partij heeft ontvangen. Dat die schade optreedt als gevolg van de bladval van de betrokken bomen is vastgesteld door Heshof in zijn rapportage naar aanleiding van een onderzoek ter plaatse. Derde-partij heeft voorts een factuur overgelegd van herstelwerkzaamheden in verband met de waterschade. Verweerder heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat er geen andere mogelijkheden zijn om de schade te voorkomen of beperken. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemeente de afgelopen jaren al extra onderhoud heeft gepleegd, hetgeen het probleem niet heeft opgelost, en dat het snoeien van de twee overhangende takken volgens boomdeskundige Heshof niet mogelijk is, omdat de stabiliteit en de vitaliteit van de bomen daardoor zullen afnemen, hetgeen tot gevaarlijke situaties kan leiden. Ook het door derde-partij aanbrengen van meerdere afvoergoten heeft niet geholpen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat verplanten van de twee bomen gelet op de omvang, leeftijd en standplaats daarvan geen goede kans van slagen heeft.
11.1.
Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder het belang bij het kappen van de bomen in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan het belang bij het behoud van de bomen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
13. Gelet op overweging 10 veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.