ECLI:NL:RBDHA:2024:15455
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot staandehouding en ophouding
Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een beroepschrift ingediend met betrekking tot zijn staandehouding en ophouding. De rechtbank heeft het beroep opgevat als een beroep tegen het niet nemen van een besluit tot staandehouding en ophouding. Tijdens de zitting op 17 september 2024 waren de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de minister de eiser op 19 maart 2024 in bewaring had gesteld op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had op 29 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend en tegen het voortduren van de maatregel van bewaring een vervolgberoep ingesteld. De rechtbank had op 9 september 2024 geoordeeld dat de maatregel van 19 maart 2024 vanaf 1 september 2024 onrechtmatig was. Eiser stelde dat de minister hem opnieuw had moeten staande houden en ophouden voor de maatregel van 2 september 2024, omdat de eerdere maatregel onrechtmatig was geworden.
De rechtbank concludeerde dat er geen besluit tot staandehouding en ophouding was genomen, wat betekende dat er ook geen beroep tegen kon worden ingesteld. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om over het beroep van eiser te oordelen en oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk was. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Abrahams, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.